Deze week komt het boek van Nadia Hashimi Het vonkenpaleis op de Nederlandse markt. Het boek is al in veel talen vertaald, 17 talen om precies te zijn, een enorme hit dus!
Benieuwd naar het boek en de schrijfster? Lees dan vooral verder!
Het vonkenpaleis van Nadia Hashimi gaat over Sitara Zamani, het tienjarige dochtertje van de rechterhand van de president van Afghanisan. Het is 1978 en het leven is goed in Kabul, totdat er een coup wordt gepleegd door de communisten. Sitara’s gehele familie wordt vermoord en alleen zij blijft over, gered door Shair, een wachter van het paleis. Sitara wordt geadopteerd door een Amerikaanse diplomate, die haar meeneemt naar Amerika waar ze opgroeit en al haar tijd steekt in haar studie geneeskunde en baan als chirurg. Maar dertig jaar na die fatale nacht in Kabul komt ze op de operatietafel een oude bekende tegen: Shair. Hij heeft haar gered, maar is hij ook onschuldig? Wat heeft hij te maken met de dood van haar familie?
Nadia Hashimi was kinderarts en werd later romanschrijver. Haar ouders, geboren in Afghanistan, vertrokken naar de VS in het begin van de jaren zeventig, vóór de Sovjet-invasie. Hashimi is actief betrokken bij organisaties die zich inzetten voor de rechten van Afghaanse kinderen en vrouwen. Hashimi's boeken werden in zeventien talen vertaald.
Hier een klein voorproefje van het eerste hoofdstuk!
Een reeks voertuigen kwam de gebogen oprijlaan voor het paleis op en verdween weer, auto voor auto, omdat motoren en koplampen uitgeschakeld werden. Ik keek naar de silhouetten die tevoorschijn kwamen en naar de hoofdingang van het paleis liepen. ‘Neelab, ze zijn er,’ fluisterde ik. ‘Hoeveel auto’s?’ ‘Vijftien, denk ik. Moeilijk te zeggen. Het is te donker buiten.’ ‘We zullen straks wel weg moeten,’ waarschuwde Neelab. Moeder had de auto’s waarschijnlijk ook dichterbij horen komen. Haar stem weergalmde vanaf de andere kant van de gang. Het hele paleis gonsde, zoals altijd bij die bijzondere gelegenheden, wanneer de prachtigste zalen zich vulden met de belangrijkste gasten. ‘Sitara! Waar ben je?’ Ik kon mijn teleurstelling niet verbergen. Ik keek Neelab aan, die met opgetrokken benen op de vloer zat. Het lamplicht wierp een gele gloed op haar wangen. ‘Maar het is weekend,’ kreunde ik. ‘Ze willen alle kleine kinderen in bed hebben voordat ze die kist beneden openmaken,’ zei Neelab, woord voor woord herhalend wat haar moeder haar verteld had. ‘Je kunt net zo goed naar haar toe gaan voordat ze je vindt.’ Maar ik gaf me niet zonder slag of stoot gewonnen. Dat is nooit mijn stijl geweest. ‘En jij dan? Ik durf te wedden dat jouw moeder ook naar jou op zoek is.’ Neelab schudde haar hoofd. ‘Echt niet. Ik ben nu een jonge vrouw. De regels zijn veranderd.’ Dat vond ik grappig.