Het is bekend dat bijbelgeleerden tot aan de 16de, 17de eeuw groot belang hechtten aan het historische bestaan van de aardse Jezus ("Het woord is vlees geworden; Joh. 1). Maar ze waren niet geïnteresseerd in een historisch-wetenschappelijke benadering van Jezus. Die kwam pas op, toen er in protestante kringen de behoefte ontstond tot een reconstructie van Jezus' leven te komen. Reimarus (1694-1768) kwam vanuit deze benadering tot de vaststelling dat Jezus als mislukt moest worden beschouwd in zijn streven de Joden te bevrijden. (cf. A. Schweitzer, Geschichte der Leben-Jesu-Forschung. München,1984). En Rudolf Bultmann benadrukte in zijn historisch-kritische Leben Jesu-Forschung het verschil, de discontinuïteit tussen de rabbijn Jezus, een historische figuur, en de "kerugmatische" Christus, zoals deze verkondigd was in de gemeenschap, ontstaan na de ervaring van Jezus' verrijzenis. Als men zicht wilde krijgen op de historische Jezus dan moest men hem dus "ontmythologiseren". Dit hield in dat men eerst het genre ging bekijken waarin verhalen over Jezus waren opgetekend. Een gedicht heeft immers een ander waarheidsgehalte dan een reportage. Vervolgens moest men de geschiedenis van de overlevering van de evangelies onderzoeken. Ook de wijze waarop de verschillende bewerkingen de inhoud gingen bepalen diende nagegaan te worden. Uiteindelijk zou dan de visie van de eerste postpascale gemeenschap op Jezus als Heer en Redder onderscheiden kunnen worden van woorden, die Jezus zelf gesproken moet hebben. Van de ipsissima verba Jesu dus, zoals die waarmee hij zich intiem en vertrouwd tot de Vader richt (R. Bultmann, `Das Verhältnis des urchristlichen Christuskerugmas zum historischen Jesus', in: Der historische Jesus und der kerygmatische Christus. Beiträge zum Christusverständnis in Forschung und Verkündigung. Hrsg. von H. Ristow und K. Matthiae. Berlin, 1964, 233; R. Bultmann, Theologie des Neuen Testaments, 12).
Voordeel van deze wetenschapsmethode was, dat Jezus werd gezuiverd van zijn kleurloze en zoetelijke "Onze Lieve Heertje"- imago, dat overheersend was in elk geval in de katholieke de vroomheid van de 18de en 19de eeuw. Maar onduidelijk was, of er nu een verband, een continuïteit, tussen de jood Jezus van Nazareth, een historische figuur dus, en Jezus Christus bestond, zoals hij door de eerste christenen is verkondigd.
Rudolf Bultmann meende dus van niet. Jezus van Nazareth was zeker voor de nieuwtestamentische theologie van belang, maar niet voor het christelijk geloof. Het geloof, dat Jezus verrezen was en de mens daardoor zicht op zijn uiteindelijke vervulling en verlossing kreeg, begon immers pas met Pasen. Als exegeet probeerde Bultmann dus een historisch Jezusbeeld te schetsen, maar als theoloog was hij in dat historische beeld nauwelijks geïnteresseerd, omdat voor hem het kerugma, de eerste prediking onder de christenen, vooropstond. Sterker nog: als theoloog was hij ook eigenlijk niet geïnteresseerd in de ipsissima verba, maar in de boodschap van het Nieuwe Testament. De Schrift is het Woord van God. Dit Woord spreekt ons aan, onderbreekt ons in onze dagelijkse doen om en stelt ons coram Deo. Dit Woord is confronterend en raakt het menselijk bestaan in vele opzichten.
Bultmanns leerlingen (E. Käsemann, J. Jeremias, G. Bornkamm) kregen probleem met de aanpak van hun leraar. Ze zagen in dat het geloof in Jezus als leraar en als de Christus, die verrezen was, bijna het geloof in twee verschillende mensen ging worden (Cf. bijvoorbeeld: J. Jeremias, `Der gegenwärtige Stand der Debatte um das Problem des historischen Jesus', in: Der historische Jesus und der kerugmatische Christus, 12-25; R. Latourelle, A Gesù storico attraverso i vangeli. Storia ed ermeneutica. Assisi, 19822, 31-112).
Zeker ook de katholieke nieuwtestamenticus J. Gnilka streefde er dan ook naar om de samenhang aan te tonen tussen het geloof in de historische Jezus en het geloof in Hem als Heer en Verrezene. Beiden momenten vormen het geloof in één en dezelfde Persoon (J. Gnilka, Jesus von Nazaret. Botschaft und Geschichte. Freiburg-Basel-Wien, 1990, 28-34).
Dit betekende dat niet alleen het historische bestaan van Jezus van belang was voor het ontwikkelen van geloof in hem. Nu had H. de Lubac al vastgesteld dat de evangelies in de middeleeuwen niet alleen maar als historische documentatie werden opgevat. Zonder een ingewikkelde exegetische vertaalslag werd aangenomen dat de ervaring van de eerste christenen voor de gelovige in het middeleeuwse heden niet alleen voorstelbaar was, maar ook de zijne kon worden (H. de Lubac, Exégèse médiévale. Paris, 1959, vol. 1. Première partie, 60f;) In het klooster waar Bernardus van Clairvaux leiding gaf ging aan elke schriftlezing in de refter de mededeling vooraf: "Hodie legimus in libro experientiae": "vandaag lezen we in het boek van de ervaring" (Super canticum 3.1.). De experientia is de kennis, de wijsheid eigenlijk die niet met het verstand maar met het hart verworven wordt. Op het eerste gezicht lijkt Bultmanns Heute (Als U Zijn stem hoort) dezelfde ruimte open te laten als Bernardus’ Hodie (lezen we in het boek van de ervaring). Maar er is een discrepantie. Klinkt in Bernardus’ woorden zowel de studax als de gelovige door in de benadering van de Schrift, in Bultmanns woorden weerklinkt alleen de gelovige, die de Schrift, los van de historische Jezus, als interpellatie vanwege God schetst.
Nu valt de door de Lubac onderkende middeleeuwse benadering van de Schrift in zekere zin te ontwaren in de Jezus-boeken van de invloedrijke katholieke theoloog E. Schillebeeckx. Als academicus leest hij primair historisch-kritisch en maakt hij de monastieke benadering allerminst zomaar tot de zijne. Aan de andere kant is hij uit apologetische motieven zeer geïnteresseerd in de ervaringsgronden van het geloof van de nieuwtestamentische auteurs en tracht hij deze ervaring in onze tijd te aktualiseren. Hiermee raakt hij de intenties die in de middeleeuwse leeswijze besloten zijn. Schillebeeckx wilde immers schrijven vanuit het streven een reconstructie te maken van de weg, die de apostelen gegaan zijn. Hij kent de trouw aan deze unieke gemeente-ervaring -in de greep van de herinnering van Christus- en de ervaringstraditie van de kerkelijke gemeenschap een grote rol toe. Hij zegt: "wat eens ervaring was, kan pas door en in hernieuwde ervaringen worden doorgegeven, althans als levende traditie." (E. Schillebeeckx, Tussentijds verhaal over twee Jezusboeken. Bloemendaal, 1978, 60). Hem is wel verweten dat hij bij het openwerken van de ervaringsdimensie, de christuservaring van de apostelen al te antropologisch zag. Maar Schillebeeckx inzicht, dat de ervaringen van de apostelen hernieuwd moeten worden, bleef onbetwist.
Lezing van het recente studieboek van Henk Bakker, Jezus. Reconstructie en revisie (Utrecht: Kok, 2020) deed mij deze Werdegang in de christologie indachtig zijn. In het licht hiervan is zijn boek ook beter op waarde te schatten. Hij schaart zich op heel degelijke wijze in de traditie van voornoemde geleerden waarin het onderzoek naar de historische Jezus recht gedaan is ten behoeve van het ontwerp van een specifieke christologie. Hij verdisconteert doorheen zijn schrijven die ervaringsdimensie zoals deze steeds verdisconteerd is door theologe die bekennen tot een christelijke gemeenschap te behoren. Bakkers Jezusboek behelst een christologie waarin de ‘ervaring’ van Jezus Christus is recht gedaan die, om maar met Habermas te spreken, in de interpretatie- en communicatiegemeenschappen in de christelijke kerken al eeuwen wordt doorgegeven. Dit is een niet geringe verdienste.
Paul van Geest (Rotterdam-Tilburg-Leuven)