In tegenstelling tot Erik Borgman zelf (die zich niet verontschuldigt om te spreken vanuit eerder dan over geloof), begin ik deze reflectie wel met een excuus: ik ben er nog niet in gelukt het hele boek te lezen. Daarvoor het ik minstens nog 1 of 2 weken extra lockdown nodig – zonder kinderen wel te verstaan. Wel wil ik hier even aangeven waarom ik blij ben dat ik begonnen met Alle dingen nieuw te lezen, en waarom ik dat tot het einde wil doen – zelfs wetende dat deze turf van meer dan 300 pagina’s maar het eerste deel is van wat door anderen al als Borgmans Opus magnum omschreven werd.
Vooreerst omwille van het uitgangspunt. In de lijn van zijn eigengereide en bij momenten provocerende manier van theologiseren, spreekt Borgman vanuit het geloof, en niet over. Niet omdat hij zijn gelijk wil bewijzen, maar omdat het volgens hem tot de eigen(aardig)heid van het geloven behoort. De waarde van geloof is intrinsiek en kan voor gelovigen niet gereduceerd worden tot de vraag naar haar nut. What’s in it for me? wordt enkel nadien duidelijk, vanuit intro- en retrospectief perspectief en kan niet bij voorbaat beantwoord worden, hoe graag we dat ook zouden willen.
Toch, en dit is de tweede reden, betekent dit niet dat men zich dan enkel tot een gelovig publiek kan richten. Zoals steeds wil Borgman het brede publiek als gesprekspartner, en beoogt hij zelf een stem te zijn in dat publieke debat. Het christelijk geloof laat zich niet zo makkelijk opsluiten binnen de eigen kerkmuren, (net niet, beargumenteert Borgman, omdat Gods aanwezigheid in de meest verdoken en haast onzichtbare kieren van de hele wereld gevonden kan worden) hoewel sommigen wel beweren dat net haar specificiteit vraagt dat gelovigen zich terugplooien op eigen identiteit gedeeld in (kleine) groep van gelijkgezinden. In die zin presenteert Alle dingen nieuw het christendom niet als een ‘counternarrative’. Dit neemt niet weg dat het boek natuurlijk wel tegendraads is, en daardoor contra-intuïtief voor buitenstaanders, omdat het ingaat tegen de huidige cultuur in het algemeen en tegen de courante visie op de betekenis van dit christelijke verhaal voor die cultuur. In een samenleving die in het kielzog van de moderniteit gekenmerkt wordt door een zucht en drang naar controle, beheersbaarheid en maakbaarheid, vertrekt het christelijke geloof vanuit ontvankelijkheid, van de dynamiek van gave en overgave. Op die manier ‘doorbreekt religie deze [modern] houding en maakt daarmee het onbeheersbare zichtbaar als de grens van de moderne cultuur’, schrijft hij. De werkelijkheid is weerbarstiger dan we willen geloven, en tegelijkertijd is dit niet louter negatief: net waar de courante gang van zaken doorbroken wordt, is er ruimte voor vernieuwing. Alle dingen nieuw dus. Daarnaast verzet Borgman zich tegen de betekenis die geloof krijgt in die cultuur, alsof het louter een vrij(blijvende) optie van een autonoom individu betreft in plaats van een respons op een oorspronkelijke gave binnen een interpersoonlijke en heteronome relatie. Al te vaak leidt deze keuze ertoe dat religie geïnstrumentaliseerd wordt om met de gebrokenheid van het bestaan en vooral om met de pijnpunten van de moderniteit om te kunnen gaan, maar die dus niet fundamenteel in vraag gesteld wordt als cultuur. Daartegenover verschijnt religie, en hier: het christelijk geloof, niet alleen als een andere ‘zienswijze’, maar ook ‘zijnswijze’ wiens vrije beleving dreigt onder druk te komen staan terwijl ze vanuit een binnen-perspectief niet verbannen kan en mag worden tot de privésfeer.
Ten derde bevat het boek zinssneden waar je op een mooie zomeravond onder een notenboom wel es kan over nadenken, en er alleen of in gezelschap over kan mijmeren en reflecteren. Ter illustratie: “Het bewuste gemis, en het inzicht in de noodzaak dit gemis in solidariteit te dragen en zo elkaars verlangen naar betrokkenheid te helpen vervullen, maken de wereld en de geschiedenis tot ruimte en tijd van Gods beloftevolle nabijheid.” (51) Dit citaat nuanceert meteen wat ik net schreef en sluit aan bij het voorgaande: wie zich geprivilegieerd genoeg weet om over de materiele en intellectuele capaciteiten te beschikken om zulke zinnen te overdenken – en tijden van corona weten we hoe dit allesbehalve vanzelfsprekend is zelfs in onze samenleving – daagt Borgman uit om in het concrete, geleefde leven na te denken wat dit betekent voor ons persoonlijke leven en onze inzet in de samenleving. Waartoe voel ik me uitgedaagd in het licht van het besef van Gods nabijheid als dragende grond en toekomstperspectief? In welke barsten van de werkelijkheid zien we Gods aanwezigheid en waartoe roept dit ons op? Concrete antwoorden geeft Borgman niet in dit boek. Maar de vraag is gesteld. En hoe.
Daarnaast gaat het om een bijzonder ‘rijk’ boek. Het is doorspekt met bijbelse citaten en passages die een herbronning voeden, alsook met literaire, poëtische en filosofische uitweidingen die het geheel verrijken door de manier waarop ze geïntegreerd werden. Auteurs en bronnen worden bovendien in hun particuliere, historische context geplaatst waardoor hun denken niet alleen meer inzichtelijk wordt gemaakt, maar wordt het grotere verband via deze historische gebeurtenissen in perspectief gezet. Het is een ware lust voor de lezer die van nature geïnteresseerd is in een verruiming van het denken en zich niet wil laten beperken tot ‘hokjesdenken’ en specifieke ‘expertise-gebieden’ Als lekendominicaan laat Borgman zich niet zelden inspireren door deze veelvormige traditie, en jongleert hij evengoed met eeuwenoude bronnen van de Orde, als met meer recente auteurs, bronnen en verhalen die uit een mix van contexten komen: van Dominicus, Thomas van Aquino, Catherina van Sienna en Meester Eckhart tot Pierre Calverie, Albert Nolan, Bruno Cadoré – allemaal, en nog meer, passeren ze de revue.
Hoewel Borgmans visie zich niet makkelijk laat samenvatten, komen we hier toch dicht bij de kern: “Geloof als laissons-le faire, als openheid om te ontvangen wat gebeurt en wat zal gebeuren, omdat daarin het ‘rijk van het onmogelijke’ nabij is. Theologie als intellectueel uitzien naar wat zich dan aandient, als reflectieve overgave aan waar het heenvoert en als denkend onderzoek naar wat dit betekent en impliceert. Op deze manier is theologie zelf een vorm van ontvangen en van gehoorzaamheid.” (161) Het is deze achterliggende visie op theologie en geloof die me aanspreekt. Het sluit theologisch onder meer aan bij en stimuleert de theologische onderbouwing van mijn ethisch-theologische reflectie over ‘ruimte voor het onverwachte’ en ontvankelijkheid in een samenleving gekenmerkt door beheersbaarheid en controle. En het raakt mijn geloof als een poging tot toevertrouwen, wat me in wezen bezielt – zonder te beweren dat dit altijd lukt. Maar wel het streven ernaar en de poging wagen het een oprechte kans geven. Om in die nabijheid te mogen vertoeven van ‘God die mensen openbreekt om zichzelf aan hen present te stellen’, van God die in de gebrokenheid mee-draagt en mee-lijdt als fundament en bron om zelf mee te dragen en mee te lijden met elkaar. Alle dingen nieuw weerspiegelt een theologie die ademt, die leeft en die bezielt.
Het oordeel of Borgman er in slaagt om dit binnenperspectief toegankelijk te maken voor buitenstaanders, en op die manier een breed publiek kan aanspreken en zelf een stem kan zijn in het publieke debat, laat ik graag aan buitenstaanders over. Maar voor mij, als theoloog en gelovige, is het om tenminste voornoemde redenen hoe dan ook de moeite waard om wat lege ruimte te plannen in de agenda om dit boek, en de delen die nog volgen, de tijd en volle aandacht te geven die het met recht en rede verdient.
Ellen Van Stichel
Professor christelijke sociale en politieke ethiek aan de KU Leuven