Een theologie van het religieus leven en lekenspiritualiteit
“De theologie zoals ik haar in Alle dingen nieuw opvat, moet Gods stem horen om over God te kunnen spreken.” Zo vat Erik Borgman de inzet van zijn nieuwe boek samen. En het moet gezegd worden dat het een grote en grootse worp is waarin veel elementen uit zijn levenslange theologiseren in een nieuw register op een hoger plan gebracht worden. Dit is zo omdat Borgman juist dit standpunt ernstig probeert te nemen – Gods stem te horen om over God te kunnen spreken.
Het mag duidelijk zijn dat dit standpunt in schril contrast staat met een tijdsgeest die er juist van uitgaat dat we Gods stem niet meer kunnen vernemen – sinds de Moderne Tijd, sinds Auschwitz, sinds… . Het kon dan bijna niet anders dat Borgman in zijn bij wijlen zeer persoonlijke zoektocht ook het gesprek aangaat met de Franse Jezuïet Michel de Certeau (1925-1986), le marcheur blessé, wiens werk sluipend en eerder langs smalle bergweggetjes een plaats heeft verworven in belangrijke intellectuele en ook theologische debatten, al lijkt die plaats moeilijk vast te leggen.
Het lijkt er op dat Borgman in Michel de Certeau, in ieder geval voor een stukje van de tocht, een reisgezel gevonden heeft in zijn zoektocht naar wat religieus leven vandaag betekent – een religieus leven dat steeds meer de vorm verlaat die het in de 19de en 20ste eeuw gevonden had, de grote abdijen en kloosters waarin grote groepen mensen met elkaar volgens een regel proberen te leven. Met Certeau dringt Borgman door tot de kern van het religieus leven voorbij die tijdsgebonden vormen die komen en gaan. In dit opzicht zie ik Alle dingen nieuw ook als een waarachtige poging een theologie van het religieus leven te ontwikkelen (voorbij aan de discussies over scholen van spiritualiteit en lekenspiritualiteit, maar ook voorbij de tendens tot ritualisme in de hedendaagse theologie).
Michel de Certeau heeft veel van wat Borgman aan het hart gaat duidelijk doorzien – het gebed dat geen uitspreken van woorden is, maar dat de gebaren van het leven als tekens van het verlangen laat verschijnen, van de onrust waarvan de oorzaak nooit eenduidig vastgelegd kan worden, maar die als onrust een breuk installeert in het leven, zonder die het onmogelijk is te leven – dat is wat een religieus leven uitmaakt. Maar er blijft iets dubbelzinnigs aan Certeau’s eigen nomadische zoektocht – want is dit leven in onrust, het loslaten van regels en instituties dat Certeau zo bewonderde in het optreden van de studenten van Mei 68 vandaag niet juist zelf geworden tot de heersende ideologie, de gedwongen en dwingende onrust van het Neoliberalisme waarvoor geen eerbiedwaardige institutie veilig of heilig is? De onrust van het verlangen is voor Borgman niet genoeg.
Het verlangen dat voor Certeau in het Lege Graf naar voren komt, het noli me tangere waarop Maria van Magdala moet antwoorden, wordt door Borgman (door een verwijzing naar Thomas Halik) gecontrasteerd met een passage die evenzeer tot de verbeelding spreekt, wanneer de Heer aan de ongelovige Thomas Zijn wonden laat aanraken. Hier komt een dimensie van het religieus leven naar voren die bij Certeau eerder impliciet blijft – de verwonding wordt de plaats waar het leven als toewijding aan het onmogelijke gestalte krijgt – en dit als antwoord, het levende antwoord op de levende roep van God. En het is dan ook geen toeval dat Borgman verwijst naar een andere grote Jezuïet, Karl Rahner, wiens theologie van het gebed dicht bij Borgmans eigen positie komt. Biddend leven is het antwoord met het concrete leven op de concrete onbeantwoordbare vraag die God is.
Het is Borgman om deze levende ontmoeting te doen. Daarmee is de dominicaans geïnspireerde theoloog dicht bij de Ignatiaanse inspiratie gekomen die zowel Certeau als ook Rahner hebben gedreven. En wat Certeau aangaat, loopt er misschien nog een verzwegen denker achter de coulissen van dit grootse scenario dat Borgman uittekent. Op het einde van het eerste volume van La fable mystique lijkt Certeau vast te lopen in het nihilisme waartoe de eindeloosheid van het verlangen lijkt te leiden. Het eerste hoofdstuk van het tweede volume (dat postuum in 2013) zou verschijnen, brengt een late ontdekking van Certeau op het toneel: de 15de-eeuwse denker Nicolaus Cusanus (1401-1464), die net zoals Borgman en Certeau het hele theologische en metafysische repertoire herdenkt vanuit de ervaring van de idiota, de leek, die in zijn alledaagse ervaringen de breuken ontdekt waarin de levende ontmoeting met God plaatsvindt. Het ‘zien van God’ is niet zomaar een bepaalde vorm van zien, het is de concrete levensvorm zelf, die bij ieder opnieuw begint, een concreet antwoord op een concrete vraag.
Maar uiteindelijk is het wellicht niet Cusanus die achter de coulissen rondloopt, als wel de door hem gefingeerde idiota die, aldus Certeau, doorheen de geschiedenis van de Moderne Tijd rondloopt: later bij Surin als de ongeletterde herdersjongen, of de kannibaal bij Montaigne, tot de arme in de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologie. De idiota is het ook die bij Certeau in supermarkten en steden rondloopt en danst tussen regels die steeds rigider en strakker worden, zonder uit het systeem te stappen. Is dit niet de waarachtige lekenspiritualiteit?
Inigo Bocken
Wetenschappelijk directeur van het Titus Brandsma Instituut. Daarnaast is hij als universitair docent verbonden aan de faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Inigo Bocken vertaalde de volgende uitgaven:
(klik op de afbeelding voor meer informatie)