Het geloof compleet verliezen en er toch niet totaal van kunnen loskomen… Menigeen kan er over meepraten.
Dat doet ook Gerko Tempelman, in zijn boek Ongeneeslijk religieus. Het werd in 2018 uitgegeven door KokBoekencentrum (208 pagina’s, € 18,99) en beleefde al diverse herdrukken. De ondertitel geeft kort en bondig de inhoud aan: ‘Hoe God verdween uit onze wereld en waarom steeds meer filosofen zeggen dat-ie terug is.’
Gerko Tempelman is zelf zo’n filosoof. Hij ging naar Amsterdam om theologie te studeren, maar stapte na enige tijd over op de filosofie. Theologisch had hij al het een en ander in huis, dankzij zijn opvoeding en catechese in de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt, ergens in oostelijk Nederland, veilig ver van die ‘heidense’ hoofdstad.
Waar sommigen hem voor waarschuwden, gebeurde: in Amsterdam verloor hij zijn geloof in zo ongeveer alles wat te maken heeft met God, Jezus, de kerk en de Bijbel. Toch liet het een en ander hem niet los en ontdekte hij gaandeweg zelfs ‘ongeneeslijk religieus’ te zijn.
In zijn boek doet hij op een gedegen, filosofische, maar ook sympathieke en goudeerlijke manier verslag van zijn zoektocht. Daarbij betrekt hij het werk van filosofen en theologen als Slavoj Zizek, Jacques Derrida, John Caputo en Peter Rollins.
‘God is dood, maar niet verdwenen.’ Als je dat met grote letters op de achterkant van je boek laat zetten, moet dat wel de kortste omschrijving van de inhoud zijn. Dat is ook zo. Tempelman presenteert in zijn boek en ook in diverse interviews het kruis van Christus als het uitgangspunt van zijn zienswijze. In Jezus is God doodgegaan. En toch is die dode God nog altijd springlevend…
De filosofen van de radicale theologie lezen in de leegte van het moderne leven het christelijke verhaal opnieuw: God die geen antwoord geeft op het waarom van het lijden. Een antwoord dat wordt bevestigd in het kruisverhaal van Jezus. Ook Jezus’ waaromvraag blijft onbeantwoord…
Tempelman meent dat alle verhalen van de Bijbel ongeloofwaardig zijn. Zeker ook het verhaal van Jezus’ opstanding. ‘Voor het geloof dat God een baby werd en opstond uit de dood heb je ontzettend veel geloof nodig. Het is namelijk een volstrekt ongeloofwaardig verhaal.’
Dat God verdween uit het westerse denken, heeft te maken met de vraag naar het kwaad, meent hij. ‘Ja, het kwaad in de wereld is voor veel mensen reden om niet meer in God te geloven. Toen de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche zei: God is dood, kon je nog prima christen zijn. Maar het werd pas echt moeilijk te geloven na de ellende van de Tweede Wereldoorlog, na de verschrikkingen van Auschwitz. Bij zóveel systematisch kwaad is dan het idee van een God die aan de touwtjes trekt, niet meer vol te houden.’
Tempelman graaft in zijn geheugen… ‘Ik vertel in mijn boek over het beeld van een borduurwerkje, dat mij vroeger werd voorgeschoteld. Dat gaat zo: God is als het ware bezig met een borduurwerk. Wij mensen zien alleen de achterkant, de chaos. Als je het omdraait, zie je waar het allemaal toe leidt: iets moois. Maar dat ziet alleen God. Die God, de borduurwerkjesgod, is niet geloofwaardig meer na Auschwitz. Als je vandaag de dag wilt nadenken over God en de wereld, moet je iets met het kwaad.’
Wij moeten iets met het kwaad…
Tempelman wil terug naar af. Het christelijk geloof heeft ons wat betreft het denken over de rol van het kwaad, niet verder gebracht. We moeten weer beginnen bij nul.
‘Maar’, zo zegt Tempelman nu, ‘let goed op: juist bij deze nul-lijn kan nu een nieuwe vorm van vertrouwen opbloeien! Pas toen ik volledig doordrongen was van de ongeloofwaardigheid van het christelijke verhaal vond ik het gemakkelijker om weer te geloven.’
Wat dat concreet inhoudt?
‘Ik heb mij afgevraagd wat er gebeurt, als je het postmoderne denken omarmt zonder het christelijk geloof bij het grof vuil te zetten.’
En zo komt Tempelman al filosoferend bij een gedachte die de moeite waard is om eens rustig bij stil te staan. ‘Het zou best kunnen dat “geloven zoals je het van huis uit gewend bent” in de weg kan staan om écht te vertrouwen.’
Dat zal waar zijn! Het kan beslist geen kwaad alles met nieuwe ogen te bekijken. Of we dat kunnen, is vers twee – proberen kunnen we het in elk geval wel.
Dan moet je op z’n minst wel bereid zijn je eigen veilige hokje te verlaten. Tempelman doet dat. Hij is, zo vindt hij zelf, niet meer te plaatsen in een bepaald hokje. ‘Ik ben soms te koppig. Ik heb geen zin om me in een hokje te laten stoppen. Niet in het hokje “gelooft in God” maar ook niet het hokje atheist. Ik blijf liever in een grijs veld. Net als heel veel van mijn generatiegenoten trouwens. Gelukkig kan ik vanaf nu iets anders zeggen: “Ik? Ik ben ongeneeslijk religieus”.’
Geen wonder dat lang niet iedereen Tempelman volgen kan of volgen wil. Klaas van der Zwaag, religiejournalist bij het Reformatorisch Dagblad, die ooit ook aan de VU theologie en filosofie studeerde, gaat niet met Tempelman mee. ‘Het boek is me te postmodern, te agnostisch, te speels. Een God die dood is, die niet bestaat, kan volgens Tempelman nog een enorme impact hebben: juist een God die dood is, heeft impact. Tja, wat moet je daarmee?’
Tempelman is de eerste die toegeeft dat hijzelf nog op zoek is en alles behalve een afgeronde theologie op tafel legt. Maar met rechtzinnige antwoorden kan hij niet meer uit de voeten. ‘Het nadeel van de orthodoxie is dat je te veel hulp verwacht van God. Sinds Auschwitz is dat theoretisch moeilijk.’
Maar wat dan? De vrijzinnigheid omarmen? Humanisme met een christelijk sausje? ‘Het nadeel als je vrijzinnig bent is dat al het goede uit je eigen tenen moet komen.’ Die kant wil Tempelman dan ook niet op. Zoveel moois heeft de mensheid puur dankzij eigen goede wil nu ook weer niet opgebracht, door de eeuwen heen…
En nu nader ik, als ik me niet vergis, de kern van wat Tempelman voor ogen staat. Geen zekerheden! Geen rechtlijnigheden! Geen padvindersgeloof!
Maar wat dan wel? ‘Het enige waar je op kunt hopen is het hopeloze, het onmogelijke.’
Tempelman zet als het ware alles op de kop. Hij schopt het ongeloof niet weg. Integendeel. Hij omarmt juist de ongeloofwaardigheid!
En zo smelten allerlei theologische bergen als sneeuw voor de zon. ‘De opstanding vind ik makkelijker geworden om te geloven. Juist omdat het zo absurd is. Als je vertrekt vanuit een rationeel bouwwerk is het moeilijk te geloven. Maar als je omarmt dat de opstanding volstrekt ongeloofwaardig is, wordt het hoopvol. Sinds Auschwitz hebben we niets te verwachten van dingen die we geloofwaardig kunnen geloven. De enige hoop bestaat in het hopeloze, in het ongeloofwaardige, in de absurditeit.’
Hopen op het ongeloofwaardige… Het is de theologie van de lege handjes.
‘Leer ons geloven, hopen, liefhebben door uw kracht.’ Aan die regels uit het lied ‘Geest van hierboven’ moest ik denken na lezing van Tempelmans boek. Het gaat hem om een liefdevolle wijze van hopen. Dat is in feite wat geloven hooguit kan zijn. Je baseren op feitelijkheden, dogma’s en tradities is drijfzand gebleken. We kunnen dat in onze moderne tijd eenvoudigweg niet meer aan onszelf en anderen ‘verkopen’. Maar de diepste inhoud van dat geloof (aanvaarding, vergeving, genade, hoop op betere tijden, zicht op een vernieuwde samenleving) blijft overeind en kan prima door die aloude en ‘absurde’ verhalen worden gevoed en versterkt. Ook al geloof je ze niet meer, je kunt met een gerust hart op hun diepste intenties vertrouwen!
Waarom toch vind ik dit alles tegelijkertijd aantrekkelijk sympathiek én irritant naïef?
Laat ik met dat laatste beginnen. Dat is omdat het christelijk geloof meer wil zijn dan een mooie filosofie. De Bijbel wil refereren aan feiten! Ik geef royaal toe dat dit menigmaal gebeurt in een poëtische setting, zodat je gaande door een bos van door mythologie geïnspireerde voorstellingen de boom van het leven moet ontdekken, maar helemaal zonder feitelijke werkelijkheden is de boodschap van de Bijbel toch niet verkrijgbaar, zou ik denken. Het koninkrijk van God hangt niet in het luchtledige. Er gaan niet alleen spreekwoordelijk ogen open, maar ook echte blinden zien weer het licht!
Toch val ik voor het aantrekkelijk sympathieke van Tempelmans levenswaardige boek. Beginnen bij nul. Hopen op het ongeloofwaardige. Een waardevolle omschrijving van wat geloven betekent: geloven is liefdevol hopen. Je uitstrekken naar wat te mooi lijkt om waar te zijn, maar wat, wie weet, toch op een of andere wijze ooit waar zal worden!
In die Borduurwerkjesgod geloof ik ook niet (meer). Het beeld, hoe goed bedoeld ook, voldoet niet en roept duizend nieuwe vragen op. Corrie ten Boom gebruikte het indertijd graag. In gedachten zie en hoor ik het haar nog met graagte en overtuiging vertellen… We waren er in onze studententijd diep van onder de indruk. Maar het beeld schuurt. Een God die iets heel moois maakt, maar tegelijkertijd accepteert dat de keerzijde één brok ellende is?
Ik heb, veel meer dan Tempelman, schat ik in, de neiging om veel van het bijbelse gedachtegoed een royale plaats te gunnen in kerk en theologie. Maar ik herken in zijn theologisch filosoferen een waardevolle drang: om nu eens even tal van vastomlijnde en vastgeroeste overtuigingen te parkeren. Terug naar nul! Terug naar de verrukking van een leven in het voetspoor van Jezus, met niets anders in handen dan het ei van de Hoop, waarvan Geloof hooguit de kwetsbare schil kan zijn.
De Borduurwerkjesgod – ja, die zou weleens op sterven na dood kunnen zijn. Maar de God van Genesis lijkt mij springlevend, dansend in het licht van Pasen!
De Bestuurlijke God, de Voorzitter van alles en iedereen, die zou inderdaad weleens zo goed als verdwenen kunnen zijn. Maar de Pottenbakkersgod, die langzaam maar zeker uit de kosmische chaotische oertroep van het begin iets moois gaat maken, met slag en tegenslag, met mee- en tegenvallers, die God zou weleens springlevend kunnen zijn. Zijn werk nadert de voltooiing! Maar alleen als wij Hem niet al te zeer op de handen kijken. Laat staan Hem voor de voeten lopen… Hij heeft ons gevraagd zijn medewerkers te zijn!
‘Ongeneeslijk religieus’.
Ongeneeslijk? Is religie een ziekte? Dat kan het zijn, zeker. Klei kan weerbarstig en zelfs onhandelbaar zijn. En de beste pottenbakker laat weleens een brokje klei uit zijn vingers vallen. Maar voor dezelfde of een volgende pot neemt hij dan toch die klei weer op…
Of ijl ik nu? Heb ik religiekoorts?
Het is inderdaad ongeneeslijk, dat oervertrouwen. Wij blijven hopen. En dus geloven. En liefhebben – want liefde is geloven dat er nog altijd iets te hopen is.
Dr. André F. Troost, Ermelo, april 2021