Wie nog altijd gelooft dat de islam zomaar uit de hemel is komen vallen, moet beslist het informatieve, helder geschreven boek lezen van dr. Eduard Verhoef, Jezus in christendom en islam. Uitgeverij Skandalon gaf het uit in 2021.
In zijn boek betoogt Verhoef dat er letterlijk en figuurlijk een overgangsgebied is tussen Rome en Mekka. In het westen, in een wijde cirkel om Rome, hebben we vooral te maken met mensen die van Jezus geloven dat Hij God is; in het oosten echter hebben we, in een wijde cirkel om Mekka, vooral te maken met mensen die van Jezus geloven dat Hij een grote profeet is. Hoe is dat toch zo gegroeid?
In het woestijnland tussen Rome en Mekka, op het grote Arabische schiereiland, leefden vanouds volgelingen van Jezus die Hem niet als God zagen, maar wel zijn liefde voor de Thora praktiseerden. Jodenchristenen, zo noemt Verhoef hen. Ze waren er in diverse soorten. Ze overbrugden als het ware Rome en Mekka. Wellicht maakten zij het de latere moslims gemakkelijk in hun verzet tegen de christenen van het westen: Jezus als God te zien was ten oosten van Turkije zelfs onder christenen niet te doen gebruikelijk!
Dat Jezus zichzelf niet zonder meer op één lijn met God zet, wordt wel heel duidelijk in Johannes 20:17, waar Jezus spreekt over ‘mijn Vader en uw Vader en mijn God en uw God.’ Verhoef ziet een ontwikkeling binnen het Nieuwe Testament wat betreft de visie op Jezus. Zo gaat Paulus verder dan de synoptische evangeliën (Matteüs, Marcus en Lucas), maar minder ver dan Johannes.
De zogenaamde conciliechristenen deelden het meerderheidsstandpunt: zij meenden dat Jezus twee naturen had, een menselijke en een goddelijke natuur. Die twee naturen waren onvermengd en ongescheiden. Hierin volgden zij de uitspraken van het Concilie van Nicea in 325. Dat concilie werd gehouden op last van keizer Constantijn, die zelf voorzitter van het concilie was. Hij wilde godsdienstige rust en eenheid in zijn rijk! De leer van Arius werd als ketters afgewezen.
Toch bleven de tegenstellingen hardnekkig voortduren. Op het concilie van Chalcedon in 451 werd de strijd beslecht: Christus was volkomen God en volkomen mens. Het dogma van de drie-eenheid werd vastgesteld. Dit concilie werd eveneens bijeengeroepen door ‘de politiek’: ook keizer Marcianus had behoefte aan rust in het rijk…
Die rust kwam er inderdaad, dat wil zeggen in het westen. Anders was het ten oosten van het huidige Turkije, in het huidige Irak en Iran, alsook in Syrië. Daar verbleven groepen van christenen die vasthielden aan de joodse wetten maar tegelijkertijd de weg van Jezus wilden volgen. Anders dan de ‘conciliechristenen’ aanvaardden deze ‘jodenchristenen’ de leer van de drie-eenheid niet. In deze gebieden woonden tal van nestorianen, monofysieten en wellicht enkele arianen.
De arianen (volgelingen van Arius uit Alexandrië) oordeelden dat Jezus wel gelijk was aan God, maar niet werkelijk God was.
De nestorianen (volgelingen van Nestorius, met name wonend rond Babylon en Ur) meenden dat Christus een menselijke en een goddelijke natuur had, maar dat die twee naturen van elkaar gescheiden waren. Maria zou dan alleen van die menselijke natuur de moeder zijn.
De monofysieten (met name wonend ten noorden van Damascus en tussen de Eufraat en de Tigris) leerden, zoals ook Cyrillus, patriarch van Alexandrië dat deed, dat Christus één god-menselijke natuur had. In dat licht zou Maria wel degelijk ‘moeder van God’ zijn.
Kortom: het gebied waarin later de islam vorm kreeg, werd omringd door gebieden waarin christenen woonden die onderling erg verschilden qua visie op de goddelijkheid van Jezus.
In de Koran wordt helder positie gekozen. Tegenover de ‘conciliechristenen’ volgt de islam tot in het extreme de lijn van de ‘jodenchristenen’: Jezus is niet God en geen tweede Persoon van een goddelijke drie-eenheid. Jezus was een grote, zeer grote profeet. Maar meer dan dat ook niet. Zeker niet God zelf.
In het licht van het voorafgaande kan het niet verbazen dat er vanuit de christelijke kerk divers gereageerd werd op de opkomende islam. In het westen ontwikkelde zich een grote weerstand, maar de christenen in het oosten hadden tot op grote hoogte begrip. Er waren er zelfs die de islam beschouwden als een binnenkerkelijke groepering.
In elk geval blijkt, alles overziende, dat lang niet heel de wereldkerk de dood van Jezus heeft gezien als de dood van God zelf ter verzoening van onze zonden. Verhoef citeert H.J. de Jonge: ‘Het thema van de verzoening door Jezus’ dood heeft als soteriologie noch de oudste rechten, noch het alleenrecht.’ En J.S. Vos spreekt in zijn boek De betekenis van de dood van Jezus, Zoetermeer 2005:96, over een ‘oneindig breed scala van opvattingen’.
Een soortgelijke drang om tot eenstemmigheid te komen als op de concilies aan het daglicht kwam, is er overigens ook in moslimkringen. Verhoef oordeelt trefzeker: ‘Grotere instituten willen graag omwille van de duidelijkheid een aantal zaken vastleggen, en vervolgens ook voorschrijven waaraan men zich moet houden en wat men moet geloven, wil men erbij blijven horen. Er is behoefte aan eenstemmigheid. Dat is misschien wel begrijpelijk, maar niet haalbaar.’ Verhoef meent te hebben aangetoond dat die eenstemmigheid er in de kerk dan ook nooit geweest is.
Het boek van Verhoef bevestigt mij in de mening dat in zeker opzicht de islam het ‘kindje’ is van de christelijke kerk.
Dr. André F. Troost, Ermelo, april 2021