DE ZOON IS DE VADER (NIET)
Een beknopte bijbelstudie door dr. André F. Troost, Ermelo
Vader en Zoon: twee kanten van een en dezelfde God?
Met de heilige Geest erbij: een driezijdige God? Een Drie-eenheid?
Daar wordt al eeuwenlang druk over gediscussieerd en getheologiseerd…
Zijn God de Vader en zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, onze Redder, in de grond van de zaak nu eigenlijk één en dezelfde of hebben we toch met verschillende ‘grootheden’ te maken?
Wie zoekt naar een korte schets waarin zowel de eenheid van God de Vader en Jezus zijn Zoon alsook het verschil tussen beiden duidelijk wordt, leze de hoofdstukken 15, 16 en 17 van het evangelie naar Johannes.
In deze beknopte bijbelstudie zet ik eerst de uitspraken op een rij die wijzen op een unieke eenheid. Vervolgens doe ik hetzelfde met uitspraken die duiden op een aanzienlijk verschil.
Let wel: het zijn allemaal uitspraken die, volgens de evangelist Johannes, uit de mond van niemand minder dan Jezus zelf komen. Dat kun je, met alle respect, van de term Drie-eenheid niet zeggen…
Zo Vader, zo Zoon
Dat er in de verhouding van Vader en Zoon een optimale eenheid is, wordt wel heel duidelijk als Jezus zegt: ‘Alles wat van de Vader is, is van Mij’ (1615). Zoiets zeg je niet als je van mening bent dat je alleen maar krullenjongen bent in de werkplaats van je baas of klusjesman in de fabriek van je buurman.
Vader en Zoon delen nog veel meer dan alleen hun liefde voor elkaar. Ze leven in gemeenschap van alles wat je maar bedenken kunt: goederen en gaven, machten en krachten. De engelen van de Vader zijn ook de engelen van de Zoon: ze staan allemaal tot beider beschikking. Christus is hun Overste.
Geen wonder dat Vader en Zoon ook op gelijke wijze staan tegenover duisternis en dood en alles wat verder met de schaduwkant van de schepping te maken heeft. ‘Wie Mij haat, haat ook mijn Vader’ (1523), zegt Jezus. Kom je aan Christus, dan kom je aan zijn Vader. Samen staan ze voor een en dezelfde zaak: die van het koninkrijk van God. Wat een eenheid!
De een is de ander niet
Dat er in deze hoofdstukken van het evangelie naar Johannes tegelijkertijd een ander licht valt op de verhouding tussen Vader en Zoon, is direct aan het begin al te ontdekken. Een groter onderscheid tussen God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus is haast niet te signaleren dan in deze woorden van Jezus: ‘Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer’ (151).
Stel je voor: een wijnstok en een wijnboer – dat is nogal niet een verschil! Dat verschil is zo groot, dat het haast niet in woorden valt uit te leggen. Dat is ook niet nodig: je ziet het voor je. Vriend en vijand zullen het erover eens zijn: de wijnstok kan niet zonder meer vergeleken worden met de landman, de wijnbouwer. Dat is een wereld van verschil!
Nu kun je zeggen dat hier in zeker opzicht sprake is van een gelijkenis, maar dan nog – Jezus kiest zijn woorden met zorg uit en zal ongetwijfeld precies bedoeld hebben wat hier wordt aangeduid: de Vader is de Eigenaar, de Heer van alles. De wijnstok, hoe belangrijk ook, is slechts een ‘werktuig’ in zijn hand.
Dat het Jezus ten diepste niet gaat om eigen eer, maar om die van God, zijn Vader, wordt wel heel duidelijk uit woorden die Hij doet volgen: ‘De grootheid van mijn Vader zal zichtbaar worden wanneer jullie veel vrucht dragen en mijn leerlingen zijn’ (158). Het gaat Jezus om de grootheid, de glorie van God!
Volstrekte bescheidenheid
Kortom: Jezus heeft blijkbaar geen enkele behoefte om zichzelf op het niveau van zijn hemelse Vader te tillen. Hij is in volstrekte bescheidenheid en nederigheid degene die – door de profeten voorzien – aan het volk Israël was beloofd: de Knecht van de Allerhoogste. Gods Dienaar. Niets minder, maar beslist ook niets meer. God is de wijnbouwer. De Zoon is slechts de wijnstok.
Uit dit alles wordt helder dat de evangelist Johannes er totaal geen behoefte aan heeft Jezus af te schilderen als God de Allerhoogste Himself in menselijke gedaante. Als Johannes die behoefte zou hebben gehad, zou hij Jezus wel woorden in de mond hebben gelegd als ‘Houd je nu maar aan mijn geboden, want die zijn precies dezelfde als die van mijn Vader.’ Jezus maakt geen groot verschil tussen zijn eigen geboden en die van zijn Vader, maar toch zegt Hij: ‘Je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals Ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf’ (1510).
Hemelse zendeling
Intussen wordt in dit alles helder dat Jezus niet zomaar een aardse religieleraar is, maar de unieke Bode van hogerhand, die Israël het hart van de Ene leerde kennen. ‘De Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie Mij liefhebben en geloven dat Ik van God ben gekomen. Ik ben bij de Vader vandaan gegaan en naar de wereld gekomen, nu verlaat Ik de wereld weer en ga Ik terug naar de Vader’ (1627,28).
Jezus ziet zichzelf als een gezondene, een zendeling, vanuit de hemel richting de aarde gestuurd door de ‘enige ware God’. Opnieuw: geen gelijkstelling in de trant van ‘de Vader en Ik vormen samen de enige ware God’, nee, telkens wijst Christus van zichzelf af naar de Vader. ‘Het eeuwige leven, dat is dat zij U kennen, de enige ware God, en Hem die U gezonden hebt, Jezus Christus’ (173). Jezus is een hemelse zendeling en dat wil Hij weten ook: Hij is de unieke Vertegenwoordiger van zijn Vader, diens persoonlijke Afgezant, zijn allergrootste Profeet, zijn Hogepriester bij uitstek – maar meer ook niet.
Jezus beseft heel goed dat Hij zijn mandaat niet van zichzelf heeft, maar dat Hij slechts in opdracht kan handelen. Vandaar ook zijn verzoek: ‘Vader, verhef Mij nu tot uw majesteit, tot de grootheid die Ik bij U had voordat de wereld bestond’ (175). Jezus is ervan doordrongen dat Hij louter en alleen zijn werk kan doen uit kracht van de Naam die Hij van God gekregen heeft, zoals een vertegenwoordiger nu eenmaal alleen maar het lef heeft om zich bij deze en gene aan te dienen omdat hij dat kan doen ‘in naam van’.
Vandaar: ‘Bewaar hen door uw naam, de naam die U ook aan Mij gegeven hebt, zodat zij één zijn zoals Wij één zijn’ (1711).
Kortom: de grootheid die Jezus heeft, heeft Hij niet van zichzelf. Het is een geschonken grootheid. God heeft Jezus gemaakt tot wat Hij nu is. Christus is niet altijd vanzelfsprekend God-zelf-maar-dan-net-even-iets-anders geweest. Nee, Hij heeft, al voor de schepping, zijn grootheid, zijn goddelijke glorie, van de Eeuwige ontvangen, als een kostbaar geschenk, als een hemels bewijs van waardering en erkentelijkheid. Jezus weet dat en Hij erkent dat, in alle bescheidenheid. ‘Ik heb hen laten delen in de grootheid die U Mij gegeven hebt… (1722). Alleen in dit licht kun je zeggen dat God in Christus op aarde kwam.
Goddelijke driehoek
Het blijft een geheimenis: de relatie tussen Vader en Zoon (en heilige Geest). Mij dunkt: er is geen ander symbool dat hun verhouding duidelijker visualiseert dan dat van de driehoek. Boven alles: de Ene, de Vader. Onder Hem, in oprechte gehoorzaamheid én optimale eenheid: de Zoon en de Geest. Het verschil is wezenlijk: de Zoon heeft zijn glorie van de Vader ontvangen. Hoezeer gever en ontvanger geestelijk één mogen wezen, wezenlijk één kunnen ze per definitie niet zijn. De wijnstok is de wijnbouwer niet.
Het is aan de Ene te bepalen hoe Hij regeren wil: door zijn goddelijk Woord en door de Geest, die al even goddelijk is. Lof zij de Vader, de Zoon en de heilige Geest!