In ‘De Waarheidsvriend’ (de wekelijkse uitgave van de Gereformeerde Bond) van 30 november 2017 bespreekt ds. M.K. de Wilde mijn onlangs verschenen boek Het kruislabyrint. Een zoektocht naar God. Mijn Nijkerkse collega noteert enkele vriendelijke complimenten over het boek (zoals: ‘Het leest als een trein’ en ‘Ik geef eerlijk toe dat ik geraakt werd door Troosts existentiële manier van schrijven’) en voor die sympathieke typeringen dank ik hem oprecht.
Maar naarmate de recensie een afronding nadert, blijkt het slot allerminst een pluim op de hoed te zijn. Integendeel! Ik zou Jezus hebben afgeschilderd als ‘een beetje God’. En ‘als Jezus niet “van hetzelfde wezen” als de Vader is, (..) hoe kan Hij ons dan redden?’ Ik ontving inmiddels dan ook een mailtje van een oudere collega die mij in liefde maar ook zeer ernstig waarschuwde voor een heilloze weg. Bij navraag bleek hij mijn boek niet gelezen te hebben, maar alleen de hierboven geciteerde recensie.
Ik kan mijn collega’s en andere belangstellenden geruststellen: ook ik wens geen ‘beetje God’ te aanbidden! Als ik dat had gewild zou ik mijn boek niet hebben besloten met de volgende regels: .
U bent mijn lot,
mijn toekomst, mijn verleden,
mijn levensloop, mijn zijn, mijn hier en heden,
mijn een en al, mijn Heer, mijn God!
Kort en goed: de aanduiding ‘een beetje God’ komt in mijn boek niet voor. Wat bedoel(de) ik dan te zeggen?
Ontegenzeggelijk is het waar dat ik God en Jezus niet volkomen aan elkaar gelijk zie. Geen enkele zoon is volkomen gelijk aan zijn vader. Zeker, Jezus zag zichzelf verbonden aan zijn hemelse Vader in een heilige eenheid. Maar een geestelijke eenheid betekent nog niet dat alle verschillen zijn opgeheven. Jezus vergelijkt zichzelf bij een wijnstok en God de Vader bij een wijngaardenier. Mij dunkt: een opmerkelijk verschil! Hoe sterk de eenheid moge zijn, altijd weer stelt Jezus zijn Vader als het ware op een hoger plan.
In mijn boek geef ik meer voorbeelden. Jezus erkent dat Hij geen macht heeft om de zonen van Zebedeüs te benoemen tot vicepremiers in het koninkrijk van God. Hij erkent ook dat Hij niet weet wanneer dat koninkrijk van God zal komen – dat weet de Vader alleen. Het lijkt mij zonneklaar: tussen Vader en Zoon bestaan opvallende verschillen.
Het grootste bezwaar van ds. De Wilde proef ik in zijn afwijzing van de gedachte dat wij gered zouden worden door iemand die minder zou zijn dan God de Vader zelf: een ‘beetje’ God. Hoe zou dat mogelijk zijn?
Mag ik (zoals ik ook in mijn boek doe) een tegenvraag stellen? Is het volk Israël niet gered uit Egypte door de Allerhoogste omdat het de ‘mindere’ Mozes was die het uitleidde uit de slavernij? Ik bedoel maar te zeggen: het bezwaar van de recensent lijkt wel heel vroom en orthodox, maar schijn bedriegt menigmaal. God mag toch zelf weten wie Hij als Redder zendt? Is ‘de Engel van het Verbond’ (dat is: Christus, zei Calvijn) niet goed genoeg? Wij zijn gered door de Zoon van God, die blijkbaar niet met God de Vader exact van hetzelfde wezen is, maar wel onze volmaakte Hogepriester, die God zelf tot ons gezonden heeft! Jezus zei: ‘Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.’ Heeft Christus zich ingespannen om duidelijk te maken dat God niet zijn Zoon zond, maar zichzelf op het kruis liet nagelen? Ik dacht het niet. Intussen blijft helemaal waar: in Christus komt God zelf tot ons.
Tot slot nog twee dingen.
Om dit alles is Jezus voor mij absoluut geen ‘beetje God’, maar Gods gezalfde Knecht, een unieke en volwaardige Afgezant van zijn hemelse Zender, mijn Heer en mijn God!
Dr. André F. Troost, Ermelo 2017