‘Zou je iets willen prijsgeven over de ontstaansgeschiedenis van je boek Het kruislabyrint. Een zoektocht naar God?’
Mijn eerste reactie was, eerlijk gezegd: Alsjeblieft niet! Heb je na jaren en jaren eindelijk een punt gezet en de zaak in handen gegeven van corrector en uitgever, zul je weer moeten gaan schrijven omdat er wellicht mensen zijn die willen weten hoe je ertoe gekomen bent dit boek te maken… Laat nu de recensenten hun werk maar doen!
Ergernis
Eigenlijk had ik zo moeten reageren, maar dat lukte niet. Ik begon de vraag zelfs interessant te vinden. Hoe komt een mens ertoe een boek te schrijven dat tamelijk veel overhoophaalt en misschien meer ergernis dan instemming zal oproepen? Een stemmetje in me fluisterde al lang geleden: laat het nu toch bij al die redelijk tot goed gewaardeerde meditatieve boekjes die je in de loop der jaren welgemeend en blijmoedig het licht liet zien. Bijbelse dagboeken, liedbundels, bijbelstudies… Waarom nu nog een boek dat wellicht ergernis opwekt en op ruwe wijze slapende zielen wakker schudt in een land vol profetische en evangelische dromen?
Zingen
Ik had dit alles nog niet bedacht of er borrelde een zinnetje in me op dat ik maar snel heb genoteerd. Toch niet weer een dichtregel, een aanzet voor een nieuw lied? Daar zijn er nu toch zo langzamerhand ook wel genoeg van…
Het bleek een korte samenvatting te zijn van alles wat ik ten diepste zou willen zeggen als antwoord op de vraag waarom ik het boek Het kruislabyrint schreef. Het is de zin waarmee ik straks ook mijn verhaal besluit. Een gebed.
Ontneem mij niet
het dwaze lied
dat zeggen kan
wat niet is uit te leggen.
Wat ik daarmee bedoel? Kort door de bocht het volgende. De Bijbel is geen wetenschappelijk boek vol religieuze feiten. De Bijbel is een eeuwenlang lied.
Goed te bevatten is dat lied niet. Het is een dwaas lied. Het zit vol woorden en zinnen die niet goed op elkaar rijmen. Hier en daar kloppen allerlei dingen niet. Elke wetenschapper kan daar keurig een heel betoog op loslaten. Maar dat dwaze lied dat Bijbel heet is en blijft wel een lied dat uitlegt wat ik niet uit kan leggen. Het bezingt de ongekende, majesteitelijke Geestkracht die wij in allerlei variaties en in talloze religies God noemen. En het bezingt de mens zoals God ons heeft bedoeld, in goddelijke glans geopenbaard in Jezus de Mensenzoon.
Dat dwaze lied wordt ons momenteel met bruut geweld ontnomen, met name hier, in Europa. Dat hebben wij verdiend. Wij hebben eeuwenlang geweigerd naar de Bijbel te luisteren zoals wij ophoren van een lied. Wij hebben evenmin begrepen dat het een dwaas lied wilde zijn, een lied waarin allerlei woorden niet op elkaar behoefden te rijmen omdat nu eenmaal niemand in staat is te laten rijmen wat niet te rijmen is.
Wij zijn van lieverlee de Bijbel gaan haten omdat dat boek niet klopt. En dat boek klopt niet omdat je de Bijbel nu eenmaal niet kloppend kunt krijgen. Proza kan kloppen. Poëzie klopt nooit.
Wij zijn de kerk gaan haten, omdat de kerk geen pasklare antwoorden verkoopt. Dat probeert de kerk overigens nog wel: zo hier en daar zijn er nog wel reformatorische of evangelische bijbelgordels die heel strak worden aangetrokken, maar het levert weinig anders op dan striemen en veel pijn.
Om dit alles is mijn gebed, gericht tot de Allerhoogste, maar vooral aan theologen: ontneem mij niet het dwaze lied dat zeggen kan wat niet is uit te leggen.
Rode draad
Eerst nu maar even kort de inhoud van mijn boek.
Het kruislabyrint is een zoektocht naar God. Het is geschreven binnen het kader van een uiterst eenvoudige verhaallijn: Max Thomassen, dominee te Duindal, bereidt zich voor op het naderende afscheid van zijn kleine gemeente aan de kust. Afscheidsbezoeken, maar ook vergeelde paperassen laten oude en recente discussies over tal van theologische thema’s herleven. Daarbij gaat het er af en toe heftig aan toe.
Als een rode draad loopt door al die gesprekken de vraag in hoeverre Jezus werkelijk God kan zijn. Vooral de ontmoeting met een oude joodse kennis uit Amsterdam brengt de bijna emeritus tot een genuanceerde visie op de klassieke leer van de Drie-eenheid: terecht mag Jezus ‘God’ heten, maar dat wil nog niet zeggen dat Hij volkomen gelijk is aan God de Vader. Eén in wezen? Dat valt te bezien.
Terrorisme
Nu zijn er over deze kwestie al boekenkasten vol geschreven. Is het werkelijk de moeite waard daar nog iets aan toe te voegen?
Mij dunkt: ja! In het licht van de Holocaust én oog in oog met de Islamitische Staat kan het niet genoeg gezegd worden: de kerk heeft zowel jodendom als islam van zich vervreemd, door in de loop der eeuwen enerzijds de eenheid tussen de Vader en de Zoon zo krachtig mogelijk te benadrukken en anderzijds het verschil tussen beiden flink te verdoezelen.
Valt er dan op dit terrein nog iets te winnen? Zeker wel. Een andere visie op Jezus zou mijns inziens het gesprek van de drie monotheïstische godsdiensten onderling ten goede kunnen komen en wellicht zelfs een bescheiden bijdrage kunnen leveren aan de beteugeling van steeds sterker om zich heen slaand religieus terrorisme.
‘Maar je bent toch niet zo onnozel dat je denkt door het schrijven van een min of meer theologisch boekje de wereldvrede te kunnen bewerken? Dat zou toch echt aan hoogmoedswaanzin grenzen!’
Nee, zo onnozel ben ik niet. Toch geloof ik dat we hier te maken hebben met een thema dat wereldwijd een niet te onderschatten politieke impact heeft. Tussen joden, christenen en moslims bestaat al eeuwen een aversie die mede gevoed wordt door theologische verschillen. Slechts areligieuze struisvogels houden hier geen rekening mee.
Profeet
Aan dit theologische front is een belangrijke kernvraag: in hoeverre is Jezus God?
Voor joden en moslims is het antwoord zonneklaar. Niet dus. Op z’n best zou je Jezus een profeet kunnen noemen, maar zodra christenen beweren dat Jezus God is, dienen zij zich met hun gedachtegoed richting de kliko met ketterijen te begeven.
Naar diezelfde kliko werden echter juist jodendom en islam verwezen door de geestelijke voormannen die het in mijn jeugd volgens mijn lieve ouders konden weten. Het was allemaal anders, totaal anders. Jezus was God in het menselijk vlees. Hij was God zelf, ten volle, maar dan tijdelijk, voor een jaar of wat vrijwillig opgesloten binnen de grens van een mens, hier op aarde.
Zo ongeveer werd het mij meegedeeld, thuis, op school en zondagschool, op catechisatie en in de kerk. Om die reden werden jodendom en islam finaal afgeserveerd. In die kringen had men immers een visie op Jezus die bepaald niet veel kans garandeerde op de eeuwige zaligheid. Sterker nog: men moest maar rekenen op een enkeltje eeuwige duisternis.
Die Turkse gastarbeiders die langzaam maar zeker onze Haagse stadswijk veroverden en overduidelijk met een beroep op Mohammed hun Allah verkozen boven de God van Jezus, die hadden natuurlijk al helemaal geen recht van spreken. De islam? Pure ketterij! Dat die uilskuikens toch niet geloofden dat Jezus God zelf was!
Maar de joden waren niet veel beter. O zeker, ik mocht als jongen best op mijn fietsje op zaterdagmorgen de stad in om naar een dienst in de sjoel te gaan. Daar zat ik dan, ten midden van een stuk of wat gekeppelde broeders, gebogen over hun rollen met bijbelboeken. Begrijpen deed ik het niet of nauwelijks, maar ik merkte wel dat het hun ernst was.
Op zondag, in eigen kerkelijke kring, gingen alle hervormde hoeden en petten van de mannen af: diep respect voor het uitverkoren volk Israël! Maar dat zij nu toch niet Jezus als de Messias aanvaardden – hoe verblind kon een mens zijn!
En zo kreeg ik te verstaan dat je toch eigenlijk wel protestants-christelijk en dan van het orthodoxe soort moest zijn, wilde je enige kans maken op de eeuwige zaligheid. Ook de roomsen in hun Gerardus Majellakerk aan de Noordpolderkade vielen daar buiten.
Beperkt
Al snel was ik door aandachtig de Bijbel te lezen bevrijd van dit soort kokergeloof. Wie oog in oog met de liefde van Christus komt te staan, is binnen de kortste keren bevrijd van dit soort enge waangedachten.
Dat een en ander niet zo rechtlijnig was als ik te verstaan kreeg in mijn jonge jaren, werd gaandeweg duidelijker. Van lieverlee kreeg ik zelfs de overtuiging dat er nogal wat valkuilen zaten in de weg van de orthodoxe dogmatiek. Inmiddels was ik al jaren predikant. Toen pas kreeg ik door dat allerlei interessante theologische kwesties niet waren verzonnen door voorzitters van jeugdverenigingen die behoefte hadden aan leuke gespreksvragen voor na de pauze, maar bloedserieuze vragen waren waarop zelfs de meest ernstige bijbelonderzoekers stuk dreigden te lopen. Leuke discussiepunten bleken in werkelijkheid huizenhoge blokkades te zijn op weg naar spirituele transparantie. Kruisen langs een kerkelijke lijdensweg.
De voornaamste crux was wat mij betreft, later in mijn loopbaan, de ontdekking van de zogenaamde termijnteksten, de woorden van Jezus waarin Hij, aldus het evangelie, voorzegt dat de Mensenzoon binnen afzienbare tijd zal wederkomen. Sommigen van zijn leerlingen zullen het nog meemaken: voordat hun generatie verdwenen zal zijn, komt de Mensenzoon terug, geflankeerd door al zijn heilige engelen!
In mijn Dat koninkrijk van U vroeg ik aandacht voor die teksten. Maar ik las ze al te letterlijk, volgens deze en gene. Die teksten waren immers duidelijk als de dag: je moest alleen niet lezen wat er leek te staan.
Alle ingenieuze constructies qua exegese ten spijt (Jezus zou Golgota bedoelen of de ondergang van Jeruzalem), nog nooit hebben wij Hem teruggezien inclusief dat leger hemelse engelen. En intussen zijn er toch al zo’n twintig eeuwen verstreken…
Bovendien getuigt het evangelie zelf ervan dat Jezus niet alleen een beperkte visie had (niet de Zoon, alleen de Vader kent dag en uur), maar ook een beperkt mandaat. ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’, jazeker. Maar was ‘alle macht’ niet iets te royaal? Een klein voorbeeld. Het was niet aan Hem om aan te wijzen wie de vicepremiers in zijn kabinet zouden zijn. Dat moesten de twee zonen van Zebedeüs maar rustig afwachten. God alleen zou dat bepalen. Jezus had die bevoegdheid niet. Hij zei het zelf.
Twijfel
Intussen woekerde de twijfel voort: hoe kan het toch bestaan dat het boek dat Bijbel heet en Woord van God, wereldwijd leidt tot de meest uiteenlopende visies op van alles en nog wat? Kan een beetje God er nu echt niet voor zorgen dat zijn mensen op aarde in korte tijd allemaal met hun neuzen dezelfde richting aanwijzen? En dan: dat Hij in de loop der tijden niet altijd overal à la minute ingreep, akkoord, maar na al die eeuwen wachten wordt het toch zo langzamerhand wel eens tijd, zou je denken.
Zulke vragen zijn goed (of juist heel slecht) voor verdergaande twijfels. Zouden dan toch de atheïsten gelijk hebben? Hadden auteurs als Maarten ’t Hart, Harry Kuitert en Klaas Hendrikse niet het grootste gelijk van de wereld? Geloven wij misschien wereldwijd wanhopig in een God die helemaal niet bestaat?
Goedbeschouwd stuk voor stuk vragen die je niet verwacht aan te treffen in het hoofd en het hart van een predikant die elke zondag op de preekstoel staat. Ik schrok er dan ook zelf behoorlijk van, al vele jaren geleden. Ik beschouwde mijzelf altijd als een milde, maar wel zeer overtuigde dienaar van het Woord. Hoe is het dan toch mogelijk dat er gaandeweg allerlei kritische vragen in je opborrelen?
Als ik rustig nadenk over die vraag, komt het volgende bij me boven. Allereerst is er de confrontatie met het wereldleed. Dat is toch niet te rijmen met het beeld dat je als kind van God meekreeg: dat van een goede, altijd voor je zorgende Vader? Je leest wat in de oorlog gebeurde, je ziet de beelden van de Holocaust, je bent getuige van de pijn die gemeenteleden moeten doorstaan, jaar in jaar uit, je staat aan het ziekbed en sterfbed van je eigen kind en bij dat van jonge kinderen van je beide broers. Blijf dan maar eens overeind met al je preken over Gods vaderlijke goedheid!
Duivels
De duivel bracht menigmaal uitkomst. Wat ben ik die dankbaar geweest! Zodra je niet meer kon begrijpen hoe God het een en ander toeliet, kon je jezelf en anderen attenderen op de stuiptrekkingen van de satan. Op zijn rekening was al die ellende bij te schrijven! Natuurlijk, wij deden er zelf aan mee, we hielpen hem meer dan goed was en dat was dan zonde, maar je behoefde in elk geval niet die arme, goede God de schuld te geven van alles wat misging.
Die gedachtegang werkt prima en is bovendien nog altijd met diverse bijbelteksten goed te onderbouwen. Totdat je komt bij de prangende vraag waarom die goede, vaderlijke God die duivel nu al zoveel eeuwen zijn gang laat gaan.
Schort God het laatste oordeel op? Heeft Hij geduld met zijn dwarse schepping? Een mooie gedachte, met dank aan Petrus. Maar is er na al die eeuwen nu nog geen reden om aan die pauze een eind te maken? Kom, Heer Jezus, kom!
En dan dreigt vervolgens de hele boel te ontsporen. Dat wil zeggen, de ene kwestie rolt dan over de andere heen. Is die Bijbel (waarin bovendien ook nog allerlei onverklaarbare tegenstellingen blijken te staan) zo betrouwbaar als ik altijd heb gedacht?
Daar komt bij: als er een fractie waar is van wat gezegd wordt over de evolutie van hemel en aarde, wat blijft er dan over van mijn aloude en vertrouwde scheppingsgeloof?
Toneelspel
Van dit soort vragen is het nog maar één stapje naar de meest wezenlijke kwestie: bestaat God eigenlijk wel? Houden we ons als mensheid in diverse religies al niet eeuwenlang bezig met een Opperste Majesteit die hooguit een illusie is, een denkbeeld, een wensbeeld?
Als je afgedaald bent in de hel van dit soort vragen, is het eind letterlijk en figuurlijk zoek. Je blijft preken en schrijven, dat is je beroep en voor iets anders heb je nooit doorgeleerd, maar intussen knagen de wurmen van twijfel en ongeloof.
Is alles dan intussen onheilig toneelspel? Absoluut niet! Waarom niet? Omdat er meer dan voldoende teksten staan in de Bijbel waarin diezelfde vragen levensgroot aan de orde komen. Neem alleen al het boek van de Psalmen: hier en daar één grote klaagzang als het gaat over het Godsbestuur. Menigmaal heb ik gedacht: die David, die Asaf, die begrijpt me!
Angst
En collega’s dan?
Die zijn – de goede niet te na gesproken – bang. Geen wonder. Niemand raakt graag z’n baan kwijt. Elke dominee doet wat ikzelf ook heb gedaan: je vergadert munitie om er atheïsten mee dood te kunnen schieten. Dat lukt natuurlijk niet, maar je probeert het wel. En waarom probeer je dat? Ten diepste – ik spreek voor mezelf – omdat je de schoonheid, de waarheid en de wijsheid van Bijbel en christelijk geloof voor geen prijs kwijt wilt. Als ergens vreugde en vrede te vinden zijn, dan toch daar! Dus zet je alles op alles om wapentuig te zoeken tegen de listige omleidingen van de duivel. Of zijn het helemaal geen listige omleidingen van de duivel, maar agnosten en atheïsten die trefzeker allerlei spijkers op de kop slaan en de zwakke plekken van onze keurige theologietjes zonder al te veel moeite aan de kaak stellen?
Ik ben in de loop der jaren (je houdt het met man en macht tegen, dus er gaan jaren overheen…) tot de ontdekking gekomen dat wij als kerkmensen erg benepen zijn in het erkennen van de zwakke plekken in ons ‘verhaal’. Alles wat niet spoort met de klassieke theologie wordt ongenadig neergesabeld. Alles moet per se zijn en blijven zoals het in de loop der eeuwen is gezegd en geleerd. Dus is de aarde in zes dagen geschapen, de Bijbel van kaft tot kaft het Woord van God en de Drie-eenheid een feit, inclusief de godheid van Christus. Punt. Uitroepteken. Amen.
In Het kruislabyrint laat ik doorschemeren dat ik zó niet meer de Bijbel geloven kan. Er zit zelfs ook in die Bijbel veel meer aan menselijk denken, wikken en wegen, vragen en klagen, dan wij in orthodoxe kring waar willen hebben. Zeker, de Bijbel is aan God te danken. Maar de Bijbel is ook op en top een boek van oermenselijke mensen.
Wezenlijk
En Jezus? Na mijn boek Dat koninkrijk van U schreef ik een uitgebreide bijbelstudie onder de titel Engel naast God. In Het kruislabyrint val ik de gedachten die daarin naar voren komen, niet af. Ik blijf Jezus zien als de Bovenste, Beste Boodschapper die onze goede God aan de mensheid zond. Zoon van God! Onze Middelaar. Uniek!
Dat zullen jodendom en islam me niet nazeggen. Maar mijn instemming met hun bezwaar tegen wat menig christen gelooft, namelijk dat in Jezus niemand minder dan God de Allerhoogste zelf, zij het in een menselijk jasje, onder ons verscheen, dát bezwaar zal men kunnen begrijpen, hoop ik.
Ik wil maar zeggen: wat hebben wij het Israël (en ook de islam) door de eeuwen heen nodeloos moeilijk gemaakt juist op dit punt. Voor hoeveel wrevel en wraakzucht heeft dat niet gezorgd!
Een herinnering aan de verschrikkelijke uitspraken van Luther over de joden mag hier niet ontbreken. Ik pas ervoor om een directe lijn te trekken van Wittenberg en Eisenach naar Buchenwald, maar de afstand tussen deze plaatsen is nog altijd, letterlijk en figuurlijk, bijzonder klein. Liefde voor Israël en Jodenhaat wisselen al te gemakkelijk stuivertje. En waarom? Uit frustratie. In het geval van Luther was dat zo.
Lange tijd kreeg Arius meer waardering dan Athanasius. Toch werd uiteindelijk Arius tot ketter verklaard, Athanasius tot kerkvader. Terecht? God en Jezus wezenlijk gelijk? Vragenderwijs noteer ik in Het kruislabyrint enkele bedenkingen.
Dat alles doe ik (ik geef het ruiterlijk toe) niet al te diepgravend. Ik ben een schilder, een schetser, ik moet het hebben van vage, dunne lijntjes, hier en daar en hooguit een paar.
Evolutie
Wie kwaad wil, kan met mijn boek vele kanten op. Het zij zo. Ik weet alleen: het enige dat mij bewoog, was en is: de Bijbel zo goed mogelijk af te tasten, aloude tradities opnieuw te wegen in het licht van wat geschreven staat. Mocht ik mij hier en daar verschrikkelijk vergissen, dan kan ik alleen maar hopen op vergeving van God en mensen.
In dit alles wil ik de rol van een zekere evolutie niet onderschatten. Ik denk nu niet alleen aan onze goede Schepper, de Grote Geestkracht, die zich mijns inziens in zijn scheppend werk van een kosmische evolutie heeft bediend, maar ik denk ook aan het ontstaan van religies (inclusief de onze). Ik denk evenzo aan het ontstaan van de Bijbel. Zonder God, Bijbel en kerk zou ik niet willen leven, zingen en (s)preken, maar dan wel graag in de overtuiging dat wij ons wat betreft al die thema’s op de weg van een bepaalde evolutie bevinden. Wij kunnen maar een klein eindje overzien van wat er zich op een onvoorstelbaar lange lijn afspeelde en nog afspelen zal. Ons past bescheidenheid.
Tegenstem
Ik heb een poging gedaan in mijn boek Het kruislabyrint een tegenstem te laten klinken. Mij dunkt: er klinken stemmen volop. Stemmen van godvruchtige schrijvers die welgemeend en zeer oprecht eenvoudig herhalen wat de eeuwen door ons is gezegd over hemel en aarde. In tal van boeken heb ik ook zelf die stem laten klinken. Maar er zijn ook stemmen die daar tegenin gaan en soms met oorverdovend lawaai een geheel ander geluid laten horen. Waar zijn de stemmen van hen die beide koren serieus nemen? Waar zijn de stemmen van hen die begrijpen dat er ruimte dient te zijn voor aarzeling en twijfel, opstand en ongeloof? Waar zijn de stemmen van hen die zelf vertolken wat er leeft in eigen hart aan weerstand en onbegrip? Waar zijn de stemmen van hen die graag iets willen zeggen, maar eerst eens heel goed en zelfs welwillend hebben geluisterd naar wat vreemd en anders is, naar stemmen die totaal ongewenst worden verklaard en door menigeen al op voorhand worden betiteld als vals?
Vrienden maak je niet met vijandschap.
Afstand
Daar komt nog iets bij. Hoe argwanend je ook bent wat betreft de data die de evolutieleer en de nieuwste inzichten op het gebied van de kosmologie ons aanreiken, we ontkomen er niet aan: duizelingwekkend zijn de afstanden tussen sterren en planeten, gigantisch de aantallen lichtjaren en de mogelijke leeftijden van gesteenten en soorten, die van vissen en vogels. En ook wij, mensen op aarde, konden wel eens heel wat ouder zijn dan de Bijbel suggereert. Mijn religie echter komt net kijken. Dat te beseffen maakt mij klein. Dat te beseffen maakt God niet dood, maar extra groot.
Dimensies
Kortom: hoe beperkt zijn wij in ons kennen! Dat denk ik meer en meer als het gaat over het ontstaan van hemel, aarde, kerk en Bijbel. Maar vooral als het gaat over de Ene, de God van alle goden. Wat Hem (is de Geestkracht een HIJ?) betreft, kan ik mij goed vinden in wat dr. Bert van Veluw schrijft in zijn boek Aan tafel! over de diverse dimensies waarmee wij van doen hebben. Hoe eenzijdig zijn wij in onze visie op hemel en aarde! Plat als een dubbeltje is menigmaal onze blik op het eeuwigheidsleven dat God ons zal geven.
Als een door mensenogen ongeziene en onzichtbare dimensie snijdt de wereld van het Godsrijk dwars door het platteland van ons bestaan op aarde heen. God is ver weg? Dat denk je maar! God is hier, dichtbij, altijd om mij heen, een dimensie niet met handen te tasten. Vanuit die dimensie wordt hier en nu, soms, even, een sluier opgelicht: iets van de hemel op aarde, een stem van Boven.
Is er geen woord over ginds dat niet van beneden komt? Zeker, mijnheer Kuitert, wij babbelen wat af over God en goddelijke zaken, maar zou het kunnen zijn dat de inspiratie waaruit die woorden geboren zijn, wel degelijk uit die andere dimensie komt? Nee, niet per se van Boven. Maar wel van Elders, bij God vandaan.
Kortom
Ontneem mij niet
het dwaze lied
dat zeggen kan
wat niet is uit te leggen.
Je kunt van de Bijbel zeggen wat je wilt. Goed en kwaad. Voor en tegen. Boek van God. Boek van mensen. Maar klein krijg je die oude verzameling van 66 geloofsgetuigenissen niet. Ze zingen samen een lied. Het rijmt niet altijd consequent. Er zitten haken en ogen aan. Het lijdt aan irritante omissies en dubieuze doublures. Het zij zo. Ik hoor een lied. Een dwaas lied, dat dwars door alle tegenstemmen heen zeggen kan wat niet valt uit te leggen.
God is groter dan ik ooit heb gedacht. Kleiner. Anders. Hoger. Lager. Verder weg. Dichterbij. Elders. Altijd om mij heen. Met vingers te tasten, maar ongrijpbaar: omsluierd, voor het menselijk oog als een kostbaar geheim verborgen.
En Jezus? Zijn lievelingsengel. Zijn ultieme woord aan de wereld. Zijn unieke Zoon. Gekroond met de titel die de Geestkracht zelf al eeuwig droeg: God. Jezus, onze Middelaar. Meer dan mens. Anders dan God. Hoe moet ik het zeggen? Ik weet het niet en daar heb ik nu eindelijk volop vrede mee.
De kerk heeft Israël onrecht aangedaan. Maar ook de islam. Al dat wederzijdse onbegrip: het is geen wonder! Het ene fundamentalisme roept het andere op…
Kortom: mijn boek is een geslaagde of mislukte poging mijzelf en anderen te behoeden voor twee diepe valkuilen: fundamentalisme en atheïsme. Beide dalen zijn in Duindal te vinden. Het ene dal is nog heillozer dan het andere…
Ik eindig. Ik heb misschien alweer te veel gezegd en geschreven. Hier is mijn boek, waaraan ik jarenlang, bij vlagen, werkte. Wetenschappelijk verantwoord? Voor geen stuiver! Hier en daar ietwat geromantiseerd? Dat zal waar zijn. Ik heb geprobeerd dicht bij huis te blijven. De Bijbel is een onwetenschappelijke roman. God is de Hoofdpersoon. Mijn weg. Mijn waarheid. Mijn leven.
En Jezus? Die lijkt sprekend op God. Sprekend – en zwijgend. Ik fluister, ik stamel, ik roep het met Tomas mee: mijn Heer! Mijn God!
André F. Troost
Ermelo oktober 2017