Beste Galsem,
De amateuristische ideeën uit jouw laatste brief geven aan dat het de hoogste tijd is om jou eens uitvoerig te onderhouden over het pijnlijke onderwerp Gebed. Dat mijn raadgevingen over het bidden voor zijn moeder ‘buitengewoon ongelukkig hebben uitgepakt’ is een opmerking die je beter voor je had kunnen houden. Zo schrijft een neef niet aan zijn oom, en een junior-verleider niet aan de adjunct-afdelingssecretaris. Ook spreekt hieruit een onaangename neiging tot afschuiven van verantwoordelijkheid. Je moet leren boeten voor eigen blunders. Waar mogelijk doe je er het beste aan de patiënt van ieder serieus voornemen tot bidden af te houden. Gaat het, zoals bij jouw patiënt, om een geval van volwassen bekering, dan lukt dit het best met herinneringen, of wat hij als herinneringen ziet, aan het papegaaiende karakter van zijn kindergebeden. Uit reactie daarop begint hij dan misschien te streven naar volstrekt spontane, innerlijke, informele en ongeregelde opwellingen – wat voor een beginner in praktijk zal neerkomen op pogingen om een vaag religieuze stemming te kweken, waar geen echte inspanning van wil en verstand aan te pas komt. Een van hun dichters, Coleridge, noteerde eens dat hij niet bad ‘met beweging van lippen en buiging van knieën’, maar slechts ‘zijn geest tot liefde schikte’ en zich overgaf aan ‘een smeekgevoel’. Dat is precies het soort gebed dat we moeten hebben; en het heeft een oppervlakkige overeenkomt met het stilte-gebed van de zeer ver gevorderden in Vijandelijke dienst, zodat luie en intelligente patiënten hiermee behoorlijk lang aan het lijntje te houden zijn. Ze zijn er op z’n minst wel van te overtuigen dat lichaamshouding geen verschil maakt voor hun gebed. Ze vergeten namelijk telkens – wat jij altijd onthouden moet – dat zij dieren zijn, en dat alles wat het lichaam doet van invloed is op de ziel. Grappig genoeg maken stervelingen zich altijd een voorstelling van ons alsof wij gedachten bij hen inblazen; terwijl wij feitelijk h het meest bereiken door gedachten weg te blazen. Lukt dit niet, neem dan je toevlucht tot subtielere afleidingsmanoeuvres. Zodra ze hun aandacht richten op de Vijand zelf hebben wij verloren, maar er zijn manieren om dit te voorkomen. Het eenvoudigste is: hun blik van Hem af buigen en op henzelf richten. Houd ze bezig met zelfobservatie en met pogingen om door wilskracht gevoelens bij zichzelf op te wekken. Willen zij Hem om liefde vragen, laat ze dan proberen zelf gevoelens van liefde te fabriceren maar niet merken dat ze daarmee bezig zijn. Willen ze bidden om moed, laat ze dan proberen een dapper gevoel te krijgen. Zeggen ze om vergeving te bidden, laat ze dan proberen te voelen dat ze vergeving hebben ontvangen. Leer hun de waarde van een gebed af te meten aan het succes waarmee het verlangde gevoel is opgewekt; en laat ze dit soort succes of mislukking nooit in verband brengen met de vraag of ze op het moment in kwestie gezond of ziek, fris of vermoeid waren.
Intussen zit de Vijand natuurlijk ook niet stil. Waar gebeden wordt, daar bestaat altijd het gevaar dat Hij directe daden stelt. Alle waardigheid van zijn (en onze) status van zuiver geestelijke wezens zal deze schaamteloze cynicus te grabbel gooien door een neergeknield menselijk dier zomaar vol te gieten met zelfkennis. Maar mocht Hij jouw eerste afleidingsmanoeuvre ongedaan maken, dan hebben wij nog een slimmer wapen. De mensen hebben als vertrekpunt niet de directe waarneming van Hem waar wij, helaas, niet omheen kunnen. Zij weten nog niets van die afgrijselijke lichtglans, de stekende en verschroeiende schittering die ons leven een achtergrond van aanhoudende pijn geeft. Als jij bij jouw patiënt in gebed naar binnen kijkt, dan zul jij dat er niet aantreffen. Als je goed kijkt waar hij zijn aandacht op richt, zul je zien dat het een constructie is, samengesteld uit een groot aantal belachelijke onderdelen. Je treft beelden aan die teruggaan op voorstellingen van de Vijand zoals Hij optrad tijdens de beschamende episode die bekendstaat als de Menswording; en ook wel vagere beelden – wellicht een beetje kinderlijk en ongeciviliseerd – die met de andere twee Personen in verband worden gebracht. Je zult zelfs een paar beelden tegenkomen van zijn eigen eerbied (en daarmee gepaard gaande fysieke gewaarwordingen) zoals hij die heeft geobjectiveerd en aan zijn voorwerp van verering toeschrijft. Ik heb gevallen meegemaakt waar datgene wat de patiënt zijn ‘God’ noemde zowaar een locatie had – linksboven bij het slaapkamerplafond, of binnen in zijn hoofd, of in een crucifix aan de wand. Maar van welke aard de constructie ook zijn mag, laat zijn gebeden daartoe gericht zijn – tot iets wat hij gemaakt heeft en niet tot de Persoon die hem gemaakt heeft. Je kunt hem zelfs groot belang laten hechten aan correcties en aanvullingen op zijn constructie, en aan het vermogen om die constructie tijdens het bidden voortdurend voor de geest te houden. Want als hij onderscheid gaat maken, als hij zijn gebeden begint te richten ‘niet tot wat ik denk dat Gij zijt maar tot wat Gij zelf weet dat Gij zijt’, dan staan wij, zolang het duurt, machteloos. Wanneer al zijn gedachten en beelden eenmaal overboord zijn gegooid, of wanneer ze wel worden gehandhaafd maar dan met volledige erkenning van hun zuiver subjectieve karakter, en wanneer zo iemand zich toevertrouwt aan de volkomen werkelijke, externe, onzichtbare Aanwezigheid, daar in de kamer waar hij zit en voor hem nooit kenbaar op de manier waarop hij gekend wordt – tja, dan kunnen er wel eens onberekenbare dingen gebeuren. Deze situatie – die echte naaktheid van de ziel in gebed – voorkom je mede dankzij het feit dat de mensen zelf er minder naar verlangen dan zij denken. Soms krijgen ze de hele hand en willen ze maar een vinger!
Je toegenegen oom Schroeflik
Er is geen schrijver die zo helder en warm kan uitleggen wat het betekent om christen te zijn als C.S. Lewis. In de klassieker ‘Brieven uit de hel’, een van zijn bekendste werken, waarschuwt hij op originele wijze voor de tactieken van de duivel. Een prachtige allegorie die christenen van alle tijden weet te vermaken, en bemoedigen.