En tòch geloof ik rotsvast in Uw leiding,
(al zie ik het ‘waarom’ der dingen niet)
bij elk ontmoeten en bij elke scheiding,
bij elke vreugde en bij elk verdriet.
En ik geloof onwrikbaar in Uw liefde
die altijd als het zonlicht om mij stond;
ook dan, wanneer ik was als een gekliefde,
een trotse boom, ontworteld op de grond.
En ik geloof, dat hoe ik ook mocht falen,
(al dacht ik zelf, dat ik het goede deed)
dat Gij mijn schuld, hoe groot ook, wilt betalen
met ’t lijden, dat Gij eens op aarde leed.
Ja, ik geloof dat Gij Uw licht laat schijnen,
dat Gij na droefheid, vreugde hebt bereid
voor groten in ’t geloof èn voor de kleinen…
Heer, help mij in mijn ongelovigheid!