De kerk als opvoeder

Kinderen moeten het wat opvoeding van de kerk betreft vooral hebben van de plaatselijke geloofsgemeenschap waarvan hun ouders lid zijn. Voor de schermen geeft die een cluster, een aantal dicht bij elkaar liggende factoren te zien. Is ze kindvriendelijk? ‘Hartelijk welkom, natuurlijk ook jullie jongens en meisjes’ ~ beroeps glimlach ~ ‘gedraag je netjes en wordt maar gauw volwassen zoals wij’? Met andere woorden: “Zitten en koppen dicht, mannen!”

Of mogen ze er voluit kind zijn en zelf ook iets in het midden brengen? Wordt er aangesloten bij hun betekeniswereld en valt er iets te beleven voor ze? Kunnen ze er iets met hun muziek? Dat is voor deze MP3 en iPod generatie noodzakelijk. Het zijn belangrijke vragen om te beantwoorden bij het in kaart brengen van de O.S.

Een andere opvoedingsbevorderende factor is de aanwezigheid van leeftijdsgenoten. Boven het twaalfde jaar gaat het dan vooral om die met een hoge status in hun jeugdcultuur.

Als er daarbinnen minachtend wordt gedaan over het bij de kerk horen en het naar de zondagse dienst gaan, wordt zelfs het moeilijk voor kinderen die eigenlijk wel graag willen.

Een mij zeer bekende lerares Frans aan een, wat men noemt ‘orthodox protestants christelijke school’ uit een middelgrote plaats op de Veluwe, ging eens op een zondagochtend in een naburig dorp naar de kerk. Daar zag ze tot haar genoegen een aantal leerlingen die enthousiast meededen. Na afloop kwamen ze bij haar. “Mevrouw, wilt u ons alstublieft op school niet verraden?”

Ze was helemaal perplex. “Op een openbare school kun je dat verwachten. Maar bij óns”?

In sommige jeugdculturen kun je met goed fatsoen ook niet voetballen maar wel hockeyen; of andersom. In mijn eigen oude vrienden en vriendinnengroep (Hengelo, 1945) moest je altijd met grote stelligheid beweren dat je niets, absoluut niets aan je huiswerk had gedaan, anders lag je er uit. Ik loog er lustig op los omdat we het thuis niet breed hadden en ik me dus niet kon veroorloven te zakken.

Allemaal moeilijk te achterhalen factoren, maar voor opvoeders en medeopvoeders van groot belang om er kennis van te hebben.

De ‘christelijke rabbi’s’ zijn al genoemd als factor. Ook de andere kerkmensen spelen een rol. Kinderen die aan kerkenwerk meedoen en/of de zondagse dienst bezoeken, willen op straat of in de supermarkt graag worden herkend. Dat lijkt me niet teveel gevraagd van leden van een gemeenschap en zeker niet van een geloofsgemeenschap. Het is vrij gemakkelijk te checken door aan vaste kerkgangers te vragen of ze de namen weten van de kinderen die ze zondags regelmatig zien.

Wat in de plaatselijke kerk achter de schermen gebeurt, mag tijdens het uitzoomen evenmin in cluster van factoren het oog worden verloren. Hoe wordt er achter het eerste over kinderen gesproken? ‘Allemaal niks die jeugd van tegenwoordig! Wíj vroeger….’. Dat werkt onherroepelijk door en dan houden ze het zo gauw mogelijk voor gezien. Terecht.

Zijn er opvoedingsclubs (4.3.1.2) of andere informele voorzieningen waar opvoeders terecht kunnen als ze even niet weten hoe ze verder moeten? Achter de verder liggende schermen, dus op regionaal en landelijk niveau staat er tegenwoordig bemoedigend veel klaar waarvan in de opvoeding gebruik kan worden gemaakt. Maar gebeurt dat ook? Ik ken nogal wat jeugd ouderlingen en anderen die klagen dat ze hun problemen met – en plannen van en voor de jeugd maar moeilijk op de agenda van de kerkenraad kunnen krijgen. Waarom niet?

Al met al zijn er een groot aantal positief en negatief werkende factoren te onderscheiden. Daarbij moet dan wel worden bedacht dat bij meer dan de helft van Nederlandse jeugd de invloed van de plaatselijke geloofsgemeenschap tot nul is gereduceerd.

Het is me niet duidelijk wat er in de opvoeding teweeg wordt gebracht door de media die uitgaan van kerken of van kerkelijk bevriende instituten. Ook niet wat er door andere media wordt aangericht als die weer eens niet kunnen nalaten zoveel mogelijk schimpscheuten af te scheiden in de richting van kerk en geloof.

Bekend is dat ze vooral worden geleid door hun belang in oplagen, lezersaantallen en kijkcijfers. Ook zij moeten voor hun continuïteit rekenen met het vasthouden van oude en de aanwas van nieuwe leden. De oude Waldenzer leus ‘Ook al waren we maar met zijn drieën of zijn vieren’, is in medialand niet van toepassing.

Websites van kerken, blogs en chatboxes waarop jeugdigen met elkaar van gedachten wisselen over kerk en geloof zijn op zich interessant genoeg, maar onduidelijk in hun werking. Soms heb ik de indruk dat er volwassenen achter zitten of er stiekem aan meedoen om de discussies in een door hen gewenste richting te sturen.

Het zou allemaal eens goed bekeken moeten worden.

 

Dit komt uit:

In dit boek maakt Ter Horst zich sterk voor het wetenschappelijk bedrijven van christelijke pedagogiek. De vragen wat, hoe en waartoe uit de wetenschapsleer worden voor de christelijke pedagogiek beantwoord met het aanreiken van een zogenaamd paradigma.

button_ja-ik-wil-bestellen