Een jong kind wordt niet geboren met een pakket normen en waarden en een goede moraal. Ook heeft hij geen besef van wat gevaarlijk of onverstandig is. Daarvoor is hij aangewezen op zijn ouders. Die beschermen hem met behulp van concrete grenzen. In dit hoofdstuk wil ik erbij stilstaan dat grenzen een ruimte afbakenen waarbinnen een kind veel waardevolle dingen leert.
Een jong kind heeft geen besef van wat goed of fout is. Het komt totaal niet in hem op dat hij niet alleen op de wereld is en dat anderen ook wensen hebben. Anderen komen niet in zijn blikveld voor, omdat alleen hijzelf in het middelpunt staat. Als het aan hem ligt, zet hij de hele wereld naar zijn hand. Hij denkt alles te kunnen wat hij wil.
Het gebeurt vaak dat een kind denkt alles te kunnen en zichzelf daarmee overschat. Als het zo uitkomt, denkt hij zelfs een auto te kunnen optillen. Hij denkt te groot van zijn eigen prestaties. Ook schat hij risico’s van zijn gedrag niet goed in. Sterker nog: hij denkt aanvankelijk niet eens na over wat er zou kunnen gebeuren als hij iets doet. Hij kan simpelweg nog niet verder denken dan de eerste handeling.
Het is maar goed dat er volwassenen zijn, die grenzen aangeven. Grenzen die zijn drang naar vrijheid inperken. Grenzen die ervoor zorgen dat hij echt kind kan zijn en onbezorgd mag opgroeien. Op een aantal belangrijke terreinen neem jij als ouder beslissingen om daarmee rust te creëren. Zodoende hoeft je kind zichzelf niet iedere keer af te vragen of iets wel of niet mag. Het mag kijken naar de ouder en die zegt ‘ja’ of ‘nee’. Waarom gebeurt dit? Voor het welzijn van je kind!