Het was gezellig in de stad. En hij stelde zich voor dat hij een goede plaats zou kunnen krijgen onder de mensen.
Hij wou in de handel gaan; hij was hiermee al op kleine schaal begonnen. En stond voor hem, als man van veel ervaring en zakelijk inzicht, die het poortrecht had, de weg naar de vroedschap niet open? Zo dacht hij deze winter.
Maar nu Lampsens dit zegt, moet hij toegeven – al doet hij het niet hardop – dat er in hem iets is veranderd sinds het lente is geworden en de schepen, die op het winterdok gelegen hebben, vers geteerd en opgetuigd, de haven uitzeilen, door Spleet en Deurlo naar de volle zee. Die schepen zijn weer in hun element. En zijn gevoel is soms als het winterdok: leeg. Hij onderdrukt deze gevoelens. Hij heeft plichten jegens zijn vrouw en kinderen. Kan Lampsens dat begrijpen?
‘Jawel,’ zegt Lampsens, ‘maar je hebt ook plichten tegenover het vaderland, Michiel.’ De zware wenkbrauwen van de bezoeker fronsen zich en zijn handen beven iets sterker dan gewoonlijk. Verdient hij deze vermaning? Na zijn eerste zeetochten is hij bij de afloop van het bestand met Spanje – een jongen nog – in ’s Lands dienst gegaan. Onder Prins Maurits heeft hij eerst gevochten in het Kleefse en daarna bij de verdediging van Bergen op Zoom, toen die stad door Spinola werd belegerd. Tien jaar geleden heeft hij op ’s Lands vloot gediend en in zijn vaartijd bij de koopvaardij heeft hij ook vaak een robbertje gevochten tegen Spanje. Heeft hij nog niet genoeg gedaan? Moet hij soms áltijd klaar staan? Doen anderen dat ook? Lampsens antwoordt op die vragen niet rechtstreeks.
‘Denk hier maar eens over na, Michiel,’ zegt hij op vaderlijke toon. ‘Het is beter dat je dit uitmaakt met je eigen geweten en met God, misschien ook met je vrouw.’
Zo nemen ze afscheid, De Ruyter enigszins geprikkeld. En nu loopt hij door de straten van Vlissingen te vechten met zichzelf. Dit is lastig. Hij vecht veel liever tegen kapers en piraten. Hij discussieert veel liever met de hele Zeeuwse admiraliteit, dan tegen zijn geweten en tegen... God. Heeft hij genoeg gedaan? Indien gij doet al hetgeen gij schuldig zijt te doen, wat loon hebt gij? staat in het boek, waarin hij dagelijks leest. Maar heeft hij de plicht om voor het vaderland te vechten? Hij is koopvaardijkapitein geweest; hij heeft geen enkele verplichting om naar ’s Lands vloot te gaan. Zijn slotsom is dat hij het verzoek – het is nog niet eens een verzoek van de admiraliteit, want Lampsens polste hem slechts – gerust van de hand kan wijzen en evengoed met een zuiver hart aanstaande zondag het Heilig Avondmaal kan vieren. En toch bevredigt dit De Ruyter niet. Hij kent de Engelse vloot: veel zware schepen en veel zwaar geschut. Hij kent de Engelse kapiteins: zeer bekwame zeelui en dapper op het gevaarlijke af. Dit wordt een hardere oorlog dan die tegen Spanje in zijn laatste fase. Het vaderland is zeker in gevaar.
Maar hij heeft vóór zijn trouwen uit eigen beweging tegen zijn vrouw gezegd: ‘Je trouwt niet met een varend man, Annetje. Ik blijf aan wal bij jou en bij de kinderen.’ Op die belofte komt hij niet terug.
De volgende dag is De Ruyter dankbaar dat hij tegenover Lampsens de boot afgehouden en voor Annetje de zaak verzwegen heeft, want hij wordt nu rechtstreeks benaderd door de Zeeuwse admiraliteit, maar voor een andere opdracht. Men vraagt hem naar Calais te gaan om daar matrozen te werven voor het nieuwe gros, want er zijn, nu ’s Lands vloot in verband met de Engelse oorlog zo enorm wordt uitgebreid, in de Verenigde Nederlanden geen zeelieden genoeg te vinden. Aan deze opdracht geeft hij graag gehoor.
Hij gaat onmiddellijk naar de Franse haven, en gaat op zoek naar zeelieden. Hij vindt er mannen bereid om bij de Hollanders te dienen. Dit komt vanwege het feit dat veel zeelui in Calais Michiel de Ruyter kennen als een rechtvaardig schipper, die hart heeft voor zijn volk en altijd goed zorgdraagt voor het voedsel. Er zijn er die hem vragen of zij gaan varen onder hem, maar daarop antwoordt hij ontwijkend.
Dit komt uit:
Michiel Adriaanszoon de Ruyter heeft dertig jaar lang op zee gevaren en nu is het welletjes. Hij heeft dankzij de koopvaardij een mooi kapitaaltje opgebouwd en wil nu aan wal blijven. Maar dan breekt de derde Engelse oorlog uit en blokkeren de Engelsen de scheepvaart naar Zeeland. Michiel is verontwaardigd, en nog meer als hij te horen krijgt dat hij is voorgedragen om als admiraal met een vloot naar het Kanaal te varen om de strijd met de Engelsen aan te gaan. Met tegenzin stemt hij toe, maar zodra het eerste Engelse schip in zicht komt, stort hij zich vol overgave op het avontuur.
K. Norel vertelt in deze klassieker het verhaal van een eenvoudige man uit het volk die niets liever wil dan een rustig burgerbestaan leiden, maar tegen wil en dank tot de hoogste posten wordt geroepen.