Een christologie met twee benen op de grond. Henk Bakker over kritisch onderzoek naar Jezus
Wat een verademing dat er in ons taalgebied weer een serieus boek over Jezus voorligt. In zijn recent verschenen studie neemt Henk Bakker, anders dan in allerlei hedendaags esoterisch materiaal gebeurt, het aardse leven van Jezus volstrekt ernstig. Methodisch gezien vormt dit wat hem betreft zelfs het uitgangspunt voor elke theologische reflectie op de identiteit van Jezus. Er zit iets onbekommerds in de manier waarop Bakker terugvraagt naar de bronnen, en zich daarin aansluit bij tal van eerdere zoektochten naar ‘de historische Jezus’. Bij veel orthodoxe theologen is er een zekere huiver om deze weg in te slaan. Want als je op wetenschappelijke wijze probeert om te gaan met de schriftelijke bronnen over Jezus om je zo een betrouwbaar beeld over Hem te vormen, zoals historici dat ook kunnen doen met laten we zeggen Aristoteles of Alexander de Grote, wat blijft er dan eigenlijk over? Blijkt de historische bodem dan niet buitengewoon dun, zoals tal van kritische auteurs sinds David Friedrich Strauss beweren?
Henk Bakker is daar niet zo bang voor. Hij stelt zelfs pertinent dat we in de christologie ‘beneden’ moeten beginnen omdat we anders onvermijdelijk met een abstracte Jezus eindigen, losgemaakt uit zijn context en gekneed naar onze eigen behoeften. En zijn oriëntatie in het recente Jezus-onderzoek maakt hem niet beschaamd. Met de joodse onderzoeker Geza Vermes concludeert hij dat geen historicus “twijfels [kan] hebben bij de globale verhaallijn van het evangelie” (waarmee in het geval van Vermes vooral het Marcus-evangelie bedoeld is). “De gebeurtenissen hebben zonder twijfel ongeveer zo plaatsgevonden, hoe onvolledig de auteurs bij het opstellen van de geschiedenis van Jezus ook te werk zijn gegaan” (121). Sowieso, zo valt Bakker op, zijn joodse onderzoekers opmerkelijk positief over de mogelijkheid om via ‘gewone’ historische middelen Jezus’ levensweg en profiel te reconstrueren. Pinchas Lapide houdt als joodse onderzoeker zelfs Jezus’ opstanding voor waarschijnlijk. Geen angst dus wat Bakker betreft voor de bronnen en voor de geschiedenis! Wat dat betreft betoont hij zich een goede leerling van zijn voorganger prof. Olof de Vries.
Bakker gaat intussen niet over een nacht ijs wanneer hij dit soort conclusies trekt. Terecht legt hij zijn oor te luisteren bij zeer diverse eerdere stemmen in het debat over de historische Jezus voordat hij zelf van wal steekt. Bekende figuren als Bultmann, Barth, Schillebeeckx, Berkhof, Schoonenberg, Kuitert en Van de Beek komen dan langs. Maar ook wat minder bekende stemmen, zoals die van Allard Pierson en Johannes Elias Feisser (de stichter van het Nederlandse baptisme) uit de negentiende eeuw klinken, naast hedendaagse Jezus-auteurs als regisseur Paul Verhoeven en nieuwtestamenticus Bart Ehrmann. Uit de Nederlandse traditie vat Bakker verder de insteek van Cees den Heyer, de beide De Jonges (Marinus en Henk Jan) en de geheel eigen benadering van Jacob van Bruggen goed samen. En uit de internationale wereld de niet te missen bijdragen van Britse onderzoekers als James Dunn, Richard Bauckham en N.T. Wright. Maar ook de kritischer John P. Meier komt langs (niet John Dominic Crossan, wat ook goed gekund had – maar Bakker geeft terecht aan dat hij selectief moet zijn). Bijzonder interessant zijn ook de joodse onderzoekers die Bakker releveert (naast Vermes en Lapide ook Ben-Chorin, Flusser, en de aan hen voorafgaande Franse historicus Jules Isaac). Uiteindelijk zoomt hij met name in op denkers die het jood-zijn van Jezus volstrekt serieus nemen: Friedrich-Wilhelm Marquardt, Mark Kinzer, ook Kendall Soulen en Tommy Givens.
Over al deze auteurs en hun specifieke bijdragen praat Bakker je in het eerste deel van zijn boek in kort bestek bij. Daarbij valt hij zijn gesprekspartners nauwelijks in de rede en velt ook geen oordelen op punten waar ze onderling toch aanzienlijk van elkaar verschillen. Slechts op één punt kiest hij helder en duidelijk positie: het lukt niet om de bronnen over Jezus af te pellen totdat je enkel de kale, naakte feiten overhoudt. Daar moet de historicus volgens Bakker ook niet naar streven. Want minstens zozeer van belang is de impact van de gebeurtenissen, datgene wat ze bij de eerste getuigen aan ervaringen opgeroepen hebben en hoe zij die gebeurtenissen en ervaringen theologisch geduid hebben. Het is dit geheel van gebeurtenissen, ervaringen en betekenisgeving dat het materiaal vormt voor de christologie. Die insteek is weliswaar minder uniek dat Bakker doet voorkomen (151), maar ze is wel van groot belang. ‘De tekst raakt niet op als de feiten zijn gereconstrueerd’; je kunt en moet die namelijk niet lospellen uit het narratief zoals de evangeliën dat doorgeven.
Al met al valt er in dit eerste deel van Bakkers boek dus veel te leren. Ik heb daarnaast ook wel wat vragen. De belangrijkste daarvan spitst zich toe op de krachtige, maar in mijn ogen ook wat eenzijdige manier waarop Bakker kiest voor een christologie van beneden, waarbij hij dat ‘beneden’ geheel vereenzelvigt met Jezus’ joodse achtergrond en identiteit. Nu is deze inderdaad onmisbaar om een goed beeld van Jezus te vormen. Het Oude Testament is in ons in dit verband niet voor niets gegeven. En Bakker wijst er terecht op dat het op dit punt al veel te vaak mis is gegaan; Jezus werd dan losgemaakt van zijn Joodse context en tot een abstracte figuur gemaakt op wie we onze eigen idealen projecteren – met alle gevolgen van dien.
Toch, en daar ligt mijn vraag, belijdt het christelijk geloof dat God in Jezus mens is geworden; en dat is nog wat meer dan dat Hij jood is geworden. Joden én heidenen kunnen zich met Hem identificeren, omdat Hij zich met beiden identificeert. Bakker maakt (ook al in eerdere opstellen) veel werk van een zogeheten Geest-christologie, die Jezus tekent als door de Geest gedreven joodse profeet. Zo tekenen de synoptici hem inderdaad ook (al laat met name Mattheüs ook andere kanten zien). Maar de canon bevat ook het evangelie van Johannes, waarin Jezus gezien wordt als het Woord dat van eeuwigheid af bij God was, ja dat zélf God was maar mens werd in de tijd. Ook deze Woord-christologie kunnen wij niet missen. Jezus is behalve joodse rabbi en profeet ook het “Woord dat rechtop staat als mens” (Oosterhuis). Gelukkig laat Bakker zich uiteindelijk door Kees van der Kooi gezeggen dat “Woord en Geest met betrekking tot Jezus’ persoon elkaar wederzijds beïnvloeden en uitleggen” (147). Wie immers uitsluitend van beneden denkt, zal nooit helemaal boven uitkomen; Jezus blijft dan gemakkelijk ergens halverwege steken, wordt een soort vergoddelijkte mens. Om dat te vermijden zul je behalve van beneden ook van boven moeten durven beginnen, en beide perspectieven (die nooit helemaal op één noemer te brengen zijn) elkaar laten verrijken. Dat wil Bakker ook, maar zijn stelling dat moet worden ingezet bij “zijn Jood-zijn (en zijn mens zijn), die constitutief is voor zijn identiteit en persoon-zijn” is dan op zijn minst eenzijdig.
Ik eindig met een wat meer formele opmerking, gewoon omdat ik die even kwijt wil. Het bovenstaande citaat klopt grammaticaal niet helemaal. Het ‘die’ kan niet terugslaan op ‘zijn Jood-zijn’, want ‘Jood-zijn’ is onzijdig en vereist dus ‘dat’ als betrekkelijk voornaamwoord. Maar als het ‘die’ terugslaat op “zijn Jood-zijn (en zijn mens-zijn)” – tekenend trouwens dat dat laatste tussen haakjes wordt geplaatst – dan moet de zin verdergaan met ‘zijn’ in plaats van met ‘is’, want dan is het onderwerp een meervoud. Dit is maar één voorbeeld van de vele kleine en wat grotere verschrijvingen en stilistische oneffenheden die het boek rijk (of arm) is. Voor de goede orde: ik verwijt deze Henk Bakker niet. Als je perfectionist bent op dit gebied, krijg je zo’n boek nooit af; dus je ontkomt er niet aan wat rudimentair te schrijven. Ik verwijt het wel uitgevers enigszins dat ze blijkbaar steeds meer interen op de inzet van goede correctoren. De gedachte lijkt te zijn: we kunnen ons dat veroorloven, want in recensies wordt daar toch nooit de vinger bij gelegd. Welnu, dit keer dus wel. Laten uitgevers hun verantwoordelijkheid blijven nemen voor zorgvuldige taalbehandeling in hun boeken. We betalen er graag een paar euro meer voor als het nodig is. Onze taal, en de toch al kwakkelende taalbeheersing van de komende generatie, is het waard.
Gijsbert van den Brink
Hoogleraar Theologie & Wetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam