Eschatologie als christologie - overwegingen bij het derde hoofdstuk van Spreken over God
Even origineel als aansprekend geeft Bram van de Beek invulling aan de eschatologie. Geen theoloog kan bij het ontvouwen van een toekomstleer heen om de spanning tussen vervulling en voleinding die heel de Bijbel en met name het Nieuwe Testament doortrekt. De verschillende hedendaagse eschatologische ontwerpen kan men positioneren op de as tussen ‘nu reeds’ (realised eschatology) en ‘nog niet’. Het eigene van de benadering door Van de Beek is nu dat een zeer krachtig accent op het ‘nu reeds’ gepaard gaat met een even krachtige benadrukking van het ‘nog niet’. Zo wordt de paradoxale spanning tot het uiterste opgevoerd. In de komst van Christus als God op aarde, in de voerbak op de markt van Bethlehem en aan het gevloekte kruishout op Golgota, is het koninkrijk Gods volledig gerealiseerd en het einde van de geschiedenis in principe aangebroken. Toch blijft deze nieuwe schepping in de voortgaande wereldtijd verhuld onder het voorteken van het kruis. Daarom is de gelovige er als pelgrim van doordrongen: ‘hier beneden is het niet’. De oude wereld (‘voorspel voor de eeuwigheid’) is achterhaald en loopt op haar laatste benen. Alle dromen over wereldverbetering en een geleidelijke realisering van het koninkrijk Gods in het hier en nu zijn bedrog. Theologie die haar kaarten daarop zet, loopt hopeloos achter alsof Goede Vrijdag en Pasen niet hebben plaatsgevonden.
God doet recht
De fundamentele vraag van de rechtvaardigen in Israël ‘doet God recht?’ wordt niet beantwoord op het platte vlak van de geschiedenis, maar door het laatste en beslissende, dus eschatologisch, handelen van God. Dit is het ene komen van God in Christus (de kairos) dat zich in de aardse tijd (chronos) uitstrekt van de vleeswording van het Woord tot de verschijning van Christus in heerlijkheid. Van enige vorm van ‘reportage- eschatologie’ of chiliasme wil Van de Beek beslist niet weten. Overigens erkent hij in het licht van Openbaring 20 dat er momenten in de geschiedenis zijn waarin de kerk even adem kan halen, kleine oases van vrede voor het volk van God. Deze vormen echter geen enkele aanleiding tot speculaties over een wezenlijk verbeterde wereld. Eschatologie is niet de wetenschap van het wereldeinde en de weg daarnaartoe, dus geen geschiedwetenschap van de toekomst. Eschatologie is in de kern christologie. God is in de persoon van Jezus van Nazareth in deze wereld gekomen om zelf de zonden van de wereld te dragen. Hij heeft niet alleen de verantwoordelijkheid voor het lijden van de schepping, maar ook voor de zonden van de mensheid op zich genomen en door de gevloekte kruisdood een einde gemaakt aan deze oude wereld. Als de rechtvaardige God geeft Hij op deze wijze bevrijding, payant de sa personne.
Opstanding der doden
Krachtig onderlijnt Van de Beek de betekenis van de wederopstanding van de doden. Christus is verrezen uit de dood als begin van Gods nieuwe werkelijkheid. God laat als Schepper de werken van zijn handen niet los en brengt dwars door de ondergang heen zijn schepping tot ongekende heerlijkheid, met een voor ons onvoorstelbare nieuwe materialiteit. De continuïteit in de discontinuïteit blijkt uit het opstandingslichaam van Christus. In het geloof mogen we weten dat we een lichaam zullen krijgen zoals Jezus dat nu al heeft. Mensen staan eenmaal op in een concreet lijfelijk bestaan. Met deze verkondiging die in 1 Korinthe 15 exemplarisch is uitgewerkt, gingen de apostelen dwars tegen de toenmalige cultuur in, en brachten ze een voor de intelligentsia en voor de meeste religieuze kringen aanstotelijke boodschap. Vanuit hun ervaring van de Opgestane en vanwege de leiding van de Geest kónden ze echter niet anders. Ze wisten dat God aan dit concrete sterfelijke bestaan onsterfelijke heerlijkheid schenkt. ‘Dit is een bestaan dat niet alleen in God, in zijn herinnering voortleeft, maar ook bij God, als menselijke wezens die zo concreet zijn als hun lichaam concreet is.’(150) Tertullianus schoot in de roos met zijn adagium: caro cardo salutis. Redding zonder lichamelijkheid is geen redding.
De focus van de toekomstverwachting heeft in de christelijke traditie lang op een onstoffelijke zaligheid van de ziel in de hemel gelegen. Terecht tekent Van de Beek de kosmische en materiële contouren van de bijbelse verwachting. Toch schrijft hij, zij het beknopt, over de zogenoemde ‘tussentoestand’ , dus over de indertijd door G.C. van Niftrik uitvoerig behandelde vraag : ’Waar zijn onze doden? ‘ We lezen dat de gestorven gelovigen bij Christus zijn. Ze zijn ‘uit de tijd’, dus behoeven ze niet als in een wachtkamer eeuwenlang uit te zien naar de jongste dag. Paulus, Augustinus, Thomas van Aquino. Calvijn en ‘je overleden moeder’ treffen elkaar daar zonder eerder of later. In de eeuwigheid kent men geen wachten. Calvijn kan overigens over de hemel spreken als een prachtige wachtkamer vanuit de gedachte dat ook de triomferende kerk het Onze Vader bidt en roept om de voleinding (vgl. Openb. 6:9-11).
Doop en eucharistie
Na Pasen is door de verschijningen van de Opgestane de nieuwe eschatologische werkelijkheid voor de ooggetuigen telkens even zichtbaar en tastbaar geworden, maar sinds de Hemelvaart is de hele kant en klare nieuwe schepping aan ons oog onttrokken. Deze verhulling wordt echter steeds opnieuw op sacramentele wijze doorbroken. De passages in dit boek over doop en eucharistie kunnen velen helpen om , zoals het bij mij zelf ook is gegaan, de eschatologische betekenis van de sacramenten scherper in het oog te krijgen. Doop en avondmaal horen niet in de marge, maar in het centrum van het geloofsleven.
Heilsuniversalisme?
De hel behoort tot het vaste bestand van de christelijke traditie, zo lezen we. In het Nieuwe Testament staat het verlangen naar het laatste oordeel voorop, maar er is ook de keerzijde van de volstrekte bevrijding, namelijk een laatste oordeel dat de misdadigers werkelijk veroordeelt en zo recht doet aan de slachtoffers. Ondanks deze verwijzing naar het oordeel blijft de auteur hier vager dan we van hem gewend zijn. Ik vraag mij af of de structuur van zijn theologie niet een heilsuniversalistische trek met zich meebrengt. Op p. 154 formuleert hij: ‘Uiteindelijk kan menselijke ontrouw Gods trouw niet te niet doen.’ Geldt dat alleen voor het volk Israël (hij verwijst hier naar Romeinen 9-11) of ook voor heel de mensheid, al dan niet na een louterend gericht? In elk geval geldt het alle gedoopten omdat verbond en verkiezing bij hem samenvallen. Op dit punt lijkt Van de Beek toch ver af te staan van iemand als Franciscus Gomarus, de steile supralapsariër van Dordt 1618-1619, die hij kennelijk bij uitstek als geestverwant beschouwt.
Noodzakelijk tegenwicht
Van de Beek biedt noodzakelijk tegenwicht tegenover horizontalistische en seculariserende tendensen. Vandaag de dag kan het gebeuren dat een internationale conferentie van theologen zich dagenlang intensief bezighoudt met de milieuproblematiek of het armoedevraagstuk terwijl er nauwelijks iets merkbaar is van de verwachting van Christus paroesie. Alsof het koortsachtig werken aan een nieuwe wereld of het paniekerig redden wat er nog te redden valt, de plaats heeft ingenomen van het vieren van het in Christus volbrachte heil en het uitzien als bruid naar de komst van de Bruidegom (Openb.22:17).
Jan Hoek, Veenendaal
Hoogleraar systematische theologie, Evangelische Theologische Faculteit, Leuven
Van prof. dr. Jan Hoek verschenen bij KokBoekencentrum:
(Klik op de afbeelding voor meer informatie)