Henk Bakker heeft een reuzenklus geleverd door zijn boek over de historische Jezus. Het vraagt nogal wat de historische verbanden te achterhalen en Jezus geheel in de context van die tijd en cultuur te plaatsen. Waar Henk zich vooral op heeft toegelegd, is Jezus te plaatsen tegen de Joodse achtergrond. Dat is eigenlijk nog te oppervlakkig gezegd, het gaat hem erom tot ons te laten doordringen dat Jezus een Jood was en is.
Dat doel is bij mij wel bereikt. Henk is als een gids die de lezer bij de hand neemt en voortdurend stilstaat om details te laten oplichten. Zo neemt de auteur ons mee door de Bijbeltekst en legt hij voortdurend de vinger bij saillante bijzonderheden die je op een andere manier naar de tekst doen kijken. Ik ben geneigd bij tal van teksten direct naar de boodschap te vragen, maar in dit boek leer je er vooral historisch naar te kijken. Dat biedt een nieuw en verrijkend perspectief.
Aan mij is gevraagd om in deze bijdrage te reageren op hoofdstuk zeven en acht die gaan over ‘een priesterlijke mensenzoon’ en ‘een Zoon van God’. Voor mij was het onthullend om ermee geconfronteerd te worden dat de titel ‘Zoon des mensen’ niet in de eerste plaats een hoogheidstitel is, maar ook vertaald kan worden als ‘mensje’. Deze titel van Jezus duidt dus niet alleen op waardigheid, maar juist ook op de ontluistering van Jezus in Zijn lijden.
Wat mij ook aan het denken zette in dit hoofdstuk is de notie dat we de plaatsvervanging in Joods perspectief lezen. Dan betekent dat Jezus’ plaatsvervanging betekenis heeft voor het herstel van de tempel, van het verbond en van Israël. In het verlengde daarvan ligt ook het inzicht dat ‘mensenzoon’ bedoeld is als rehabilitatie van degenen die onderdrukt zijn. Henk Bakker trekt dan de lijn naar de eerste opstanding, namelijk van de martelaren. Dat lijkt mij een notie die in de systematische theologie wel eens wordt vergeten.
Het achtste hoofdstuk gaat over Jezus als Gods Zoon. Dat bepaalt ons bij het paradoxale van Jezus dat in hem het zoonschap van David en het zoonschap van David samenkomen. Toen mijn collega begon met de afwijzing van de ontologische categorieën omtrent Jezus’ zoonschap ging ik wat rechter in mijn stoel zitten en vroeg ik mij af hoe dat af zou lopen. Dat kwam helemaal goed, vooral aan het einde van het hoofdstuk. Het is een verkwikking om te zien als theologen het God-zijn van Jezus belijden. Daar ligt immers onze diepste zekerheid, namelijk dat redding niet van beneden komt, maar van boven. Redding van goddelijke kwaliteit, hoe zeker en vast is dat!
De afwijzing van de ontologische categorie betrof de uitspraak van de hoofdman bij het kruis: ‘Waarlijk, deze mens is Gods Zoon.’ Het lijkt mij terecht om in de exegese van deze tekst inderdaad de Joodse identiteit van Jezus te zien oplichten. Prachtig om te zien hoe het Oude Testament hier dan in doorklinkt.
Ik vond het een origineel inzicht dat Arius juist het Jood-zijn van Jezus ontkende. Dat hangt er dan ook mee samen dat het juist voluit Joods is om een duidelijk onderscheid tussen Schepper en schepsel te maken. In de volkerenwereld rondom Israël was deze notie absent of onbekend, maar juist in het jodendom komt deze tot zijn recht.
Ik vond het ook mooi om te zien hoe Psalm 2 zowel bij de doop in de Jordaan terugkomt als bij de opstanding van Jezus. Bij de doop vroeg ik mij af of er geen lijn getrokken kan worden van de duif bij Noach die de nieuwe wereld aankondigde en de Heilige Geest in de gestalte van een duif, terwijl ik het mooi vond om te lezen hoe de Vader door de opstanding opnieuw bevestigt dat Jezus Zijn Zoon is.
Het boek eindigt met de aanbidding van Jezus als Gods Zoon. Niet alleen het geloof, maar ook onze theologische bezinning moge daarop uitlopen.
Wim van Vlastuin
Rector van het Hersteld Hervormd Seminarie, hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam en predikant binnen de Hersteld Hervormde Kerk