Een motiverend en hoopvol boek dat je uitdaagt altijd te blijven geloven in het goede.
In Tattoos op mijn hart vertelt Jezuïet Gregory Boyle over zijn ervaringen met het werken met rivaliserende bendes in Los Angeles. Het zijn verhalen van vriendschap en vergeving, maar ook van rouw en verdriet. Boyles geloof inspireert hem om verder te kijken dan de tattoos en het stoere uiterlijk van de gangleden. Van de zwaar getatoeëerde Cesar kun je leren hoe diep Gods liefde gaat. De jonge Pipi laat zien hoe belangrijk het is dat je gezien en erkend wordt en Lulu leert dat geduld belangrijk is om je doelen te bereiken.
Lees hier een stuk van de inleiding!
Inleiding
In de zomers van 1984 en 1985 werkte ik als kapelaan van Do- lores Mission Church, de armste parochie van het aartsbisdom van Los Angeles. In 1986 werd ik pastoor van deze kerk. Aan- vankelijk was het idee dat ik naar de Santa Clara-universiteit zou gaan, om het vrijwilligerswerk van de studenten te begeleiden, maar Bolivia bracht daar verandering in. Ik kan niet uitleggen hoe de armen in Bolivia mij tijdens het jaar 1984-85 bekeerd hebben, maar ze keerden me binnenstebuiten, en vanaf toen wilde ik alleen nog maar met hen optrekken. Dit besluit was van mijn kant puur zelfzuchtig. Ik wist dat de armen me een bijzondere toegang konden verlenen tot het evangelie. Vanzelfsprekend wilde ik me daarmee omringen. Toen ik dit verlangen deelde met mijn provinciaal, werd ik naar Dolores Mission, in plaats van naar de Santa Clara-universiteit, gestuurd, waar ik de jongste pastoor werd in de geschiedenis van het bisdom. De kerk was al ongeveer veertig jaar in Boyle Heights gevestigd, genesteld tussen twee enorme socialewoningbouwprojecten, Pico Gardens en Aliso Village. Gezamenlijk vormden deze twee projecten het grootste geheel van sociale woningbouw ten westen van de Mississippi. Toen ik er arriveerde, waren er acht actieve bendes, zeven Latijns- Amerikaanse en één Afrikaans-Amerikaanse. (In 1986 was 25 procent van de mensen in deze socialewoningbouwprojecten
Afrikaans-Amerikaans, inmiddels is 99,9 procent Latino.) In die tijd stond het Pico-Aliso-gebied bekend als deel van de stad met de meeste bende-activiteit. Als Los Angeles de bendehoofdstad van de wereld was, dan was ons gebiedje, dat op de kaart zo groot als een postzegel was, de bendehoofdstad van L.A. De eerste keer dat ik een jonge persoon begroef die gedood werd in bendegeweld, was in 1988. Hierna heb ik, tot op het moment van schrijven, nog eens 167 keer deze verdrietige taak moeten uitvoeren.
De eerste die ik begroef, was een achttienjarige jongen. Hij was de helft van een eeneiige tweeling. Zelfs de familie had er moeite mee om hem en zijn tweelingbroer uit elkaar te houden. Bij de begrafenis wierp Vicente een blik in de kist van zijn broer Danny. Ze droegen identieke kleren. Het was alsof iemand een spiegel op de onderkant had geplaatst en Vicente naar zichzelf keek. Omdat dit mijn eerste begrafenis van deze aard was, is dit beeld me altijd bijgebleven – een jongeman die naar zijn eigen spiegelbeeld staart – als een metafoor voor bendegeweld in al zijn zelfvernietiging.